Voorbeelden vertrouwenskwestie
Het stellen van de vertrouwenskwestie kan in verschillende situaties gebeuren. Er zijn een aantal mogelijkheden om het wantrouwen te laten blijken. Als het kabinet met aftreden dreigt, spreken we van het stellen van de kabinetskwestie. Een minister kan de portefeuillekwestie stellen.
Contentssopgave van deze pagina:
Indien de Tweede of Eerste Kamer een besluit dreigt te nemen dat voor het kabinet of een bewindspersoon onaanvaardbaar is, dan kan de vertrouwenskwestie worden gesteld. Dat betekent dat het kabinet (of een bewindspersoon) dreigt met een crisis. Feitelijk wil het kabinet (of bewindspersoon) van de Kamer horen of het nog wel het vertrouwen heeft. Hieronder worden een aantal voorbeelden genoemd van situaties waarin de vertrouwenskwestie tussen een kabinet en de Eerste of Tweede kamer werd gesteld.
Drie voorbeelden van crises na het stellen van de vertrouwenskwestie in de Tweede Kamer.
Kwestie |
Gevolgen |
---|---|
De VVD wees de plannen tot hogere lasten voor automobilisten af en diende hierover een motie in. De motie was onaanvaardbaar voor het kabinet. Hoewel de motie niet in stemming kwam, was de opstelling van de VVD reden voor het kabinet om te constateren dat het niet langer het vertrouwen van de meerderheid van de Tweede Kamer had. |
|
Motie-Schmelzer (1966) over het financieel-economisch beleid van het kabinet-Cals |
Hoewel de indiener, KVP-fractievoorzitter Schmelzer, verklaarde dat de motie niet als motie van wantrouwen moest worden beschouwd, deed het kabinet dat wel. Aanneming ervan leidde tot de val van het kabinet. |
Motie-Van Eibergen (1960) over het aantal te bouwen woningwetwoningen |
Minister Van Aartsen van Volkshuisvesting wees de wens van de Kamer om meer goedkope huizen te bouwen af, vanwege de financiële gevolgen. De overige ministers steunden hem, waardoor tevens de kabinetskwestie werd gesteld. Na aanneming van de motie ontstond een kabinetscrisis. |
Neem contact op met de redactie van PDC voor een uitgebreider overzicht vanaf 1933.
In de volgende voorbeelden ontstond er geen crisis na het stellen van de vertrouwenskwestie in de Tweede kamer.
Kwestie |
Gevolgen |
---|---|
Motie-Wallage/ Korthals/ Dittrich over de afvloeiingsregeling voor de ontslagen procureur-generaal Van Randwijck (1995) |
In de motie werd daarover afkeuring uitgesproken. Minister Sorgdrager vroeg daarom de regeringsfracties nadrukkelijk het vertrouwen in haar uit te spreken. Omdat de fractievoorzitters Wallage (PvdA), Bolkestein (VVD) en Wolffensperger (D66) dat vertrouwen schonken, verbond de minister geen consequenties aan de aanvaarding van de motie-Wallage c.s. |
Motie-Meijer/Nuis tegen minister Van den Broek (1988) |
In 1988 dreigde premier Lubbers met een kabinetscrisis als de Tweede Kamer een tegen minister Van den Broek gerichte motie-Meijer/Nuis zou aanvaarden.In de motie werd de minister gevraagd de bevindingen van de enquêtecommissie paspoortaffaire te onderschrijven en daarnaar te handelen. Dit betrof met name de informatievoorziening aan de Kamer, die volgens de commissie in het verleden tekort was geschoten. De motie-Meijer/Nuis werd verworpen. |
Motie-Den Uyl (1984) over de uitkomst van de RSV-enquête |
De motie sprak uit dat de Tweede Kamer de conclusies van de enquêtecommissie deelde. Daardoor werd tevens afkeuring uitgesproken over het door minister Van Aardenne onvolledig informeren van de Tweede Kamer. De politieke lading die Den Uyl aan zijn motie gaf, was voor het kabinet en voor de regeringspartijen reden om de motie af te wijzen. |
Neem contact op met de redactie van PDC voor een uitgebreider overzicht vanaf 1961.
In de volgende gevallen ontstond er geen crisis na het stellen van de vertrouwenskwestie in de Eerste Kamer.
Kwestie |
Gevolgen |
---|---|
Huurwaardeforfait (1991) |
In 1991 sprak de CDA-fractie zich uit tegen verhoging van het huurwaardeforfait. Die verhoging was afgesproken, nadat coalitiepartij PvdA akkoord was gegaan met een huurverhoging. Staatssecretaris Van Amelsvoort en minister-president Lubbers dreigden met een kabinetscrisis als het voorstel verworpen zou worden. Voor die politieke druk zwichtte de CDA-fractie.. |
Aanpassingen in de AAW (1989). |
In 1989 dreigde minister van Financiën Kok met een kabinetscrisis als de Eerste Kamer een wetsvoorstel over aanpassingen in de AAW zou verwerpen. Verwerping had volgens Kok te grote financiële consequenties. Het CDA, dat zich aanvankelijk tegen het voorstel had gekeerd, stemde toen alsnog voor. |
Wetsvoorstel Harmonisatiewet HBO/WO (1988) |
In 1988 zette minister Deetman buiten de vergadering om de regeringsfracties (VVD en CDA) onder druk toen die overwogen tegen het wetsvoorstel Harmonisatiewet HBO/WO te stemmen. Daardoor zou onder meer de duur van het recht op studiefinanciering worden beperkt. De Eerste Kamer vreesde aantasting van bestaande rechten, doordat de wet terugwerkende kracht had. Onder dreiging van een kabinetscrisis gingen CDA en VVD om. Over het buiten de vergadering om stellen van de kabinetscrisis werd enige tijd later in de Eerste Kamer door de leden Vis (D66) en De Gaaij Fortman (PPR) een interpellatie gehoude |
Wetsvoorstel minister De Brauw om het collegegeld te verhogen (1972) |
In 1972 was er in de regeringsfracties van KVP, ARP en CHU verzet tegen een wetsvoorstel van minister De Brauw (DS'70) om het collegegeld te verhogen. De minister stelde, in aanwezigheid van minister-president Biesheuvel, de vertrouwenskwestie. Het wetsvoorstel verkreeg hierna alsnog een meerderheid. Verhoging van de bijdrage van studenten aan de bekostiging van hun studie, werd als essentieel onderdeel van het kabinetsbeleid beschouwd. |
Onaanvaardbaar
Kabinet en ministers zijn in het algemeen terughoudend met het uitspreken van het onaanvaardbaar in de Eerste Kamer. Het onaanvaardbaar is simpel gesteld het dreigen met een kabinetscrisis. Daarmee zou echter een politiek conflict ontstaan, waarvoor niet eenvoudig een oplossing zal zijn te vinden. Bovendien wordt dergelijke druk op de Eerste Kamer strijdig geacht met de taak van de Eerste Kamer.
Meer over