Wetgeving kabinet-Beel I (1946-1948)

1946

  • Wet tot instelling van de Commissie-Generaal voor Nederlands-Indië tot stand. Hierdoor kon een commissie van drie leden (Schermerhorn, F. de Boer en Van Poll) worden benoemd, die tezamen met de Luitenant-Gouverneur-Generaal Van Mook onderhandelde met vertegenwoordigers van de Republiek Indonesia. Uit deze onderhandelingen kwam het Akkoord van Linggadjati (1946) tot stand.

1947

  • Invoering via de wet betreffende de schrijfwijze van de Nederlandse taal van een nieuwe spelling. Dit was de in 1934 al in het onderwijs geldende spelling-Marchant.
  • Wet inzake het Centraal-Economisch Plan. Hiermee wordt een wettelijke basis gegeven aan het Centraal Planbureau, dat op geregelde tijden een Centraal Economische Plan moet opstellen.
  • Noodwet Ouderdomsvoorziening (Noodwet-Drees). Alle mannelijke, alsmede vrouwelijke ongehuwde Nederlanders krijgen voortaan vanaf hun 65ste een ouderdomsuitkering.
  • De Woonruimtewet 1947 geeft gemeenten in verband met de woningnood betere mogelijkheden om de woongelegenheid te verdelen. Een woonvergunning wordt verplicht gesteld.

  • 1948

    Wet Noodvoorziening Gemeentefinanciën. Deze bepaalt dat gemeenten inkomsten kunnen krijgen uit het eigen gemeentelijk belastinggebied, uitkeringen uit het Gemeentefonds voor wedden en voor onderwijs en armenzorg, een algemene uitkering per inwoner en bijzondere uitkeringen voor hulpbehoefende gemeenten.

  • Nieuwe Bankwet, waarbij 'De Nederlandsche Bank' (DNB) wordt genationaliseerd. Door de wet wordt de positie van DNB versterkt. Zij is belast met het monetaire beleid, waarbij de minister van Financiën alleen, en dan nog onder bepaalde voorwaarden, aanwijzingen kan geven. De bank heeft de taak de waarde van het geld te reguleren ten dienste van 's lands welvaart en daarbij die waarde zoveel mogelijk te stabiliseren.
  • Nieuwe Muntwet. Daarbij worden de gouden standaardmunten definitief afgeschaft. Er zijn wel zilveren munten: de rijksdaalders en gulden, maar dit zijn geen tekenmunten, maar pasmunten. Verder zijn er nikkelen kwartjes en dubbeltjes en bronzen stuivers en centen.
  • Wijziging van de Enquêtewet waardoor ook oud-bewindslieden kunnen worden gehoord in een parlementaire enquête, verhoor ook buiten het Tweede-Kamergebouw kan plaatsvinden en de werkzaamheden van de enquêtecommissie niet meer vervallen bij kamerontbinding. De Wetswijziging is nodig vanwege de parlementaire enquête naar het regeringsbeleid in de jaren 1940-1945.
  • Algehele herziening van de Dienstplichtwet. waardoor de opbouw van een groter staand leger mogelijk moet worden. De dienstplicht loopt van het achttiende tot vijfentwintigste jaar. Er wordt niet langer een jaarlijks contigent bepaald; in principe is iedereen dienstplichtig. De duur van de eerste oefening werd 12 tot 24 maanden, afhankelijk van de rang en het wapen. Voor de zeemacht is die duur 21 tot 24 maanden. Op grond van het drie-broederstelsel wordt er vanaf de vierde broer vrijstelling verleend van dienstplicht.