Commissie herziening wetgeving ambtsdelicten adviseert Grondwetswijziging
DEN HAAG (PDC) - Een commissie adviseert om zowel een wetsvoorstel tot wijziging van de wet over ambtsmisdrijven als een voorstel tot wijziging van artikel 119 (ambtsdelicten) van de Grondwet op te stellen. De Commissie herziening wetgeving ambtsdelicten Kamerleden en bewindspersonen, onder leiding van mr. J.W. Fokkens, bood gisteren haar rapport Niet boven maar in de wet aan de ministers Ferdinand Grapperhaus en Kajsa Ollongren aan.
De commissie had de opdracht om te adviseren over een herziening van de wetgeving over de vervolging en berechting van Kamerleden en bewindspersonen wegens ambtsdelicten. De beslissing tot vervolging moet volgens de commissie niet door politici worden genomen, maar door een onafhankelijke functionaris. Dit om te voorkomen dat politieke overwegingen of politieke druk meespelen in de beslissing. Berechting moet vervolgens op dezelfde wijze plaatsvinden als bij gewone delicten. Berechting door de Hoge Raad heeft volgens de commissie als grote nadeel dat verdachten geen recht op hoger beroep hebben.
De huidige procedure berust op een bepaling uit de Grondwet van 1848 waarin staat dat Kamerleden en bewindspersonen wegens ambtsmisdrijven terecht staan voor de Hoge Raad na een opdracht tot vervolging die door de regering of de Tweede Kamer moet worden gegeven. Omdat het wijzigen van de Grondwet een lange doorlooptijd heeft, kiest de commissie ervoor om de wetgeving via 'twee sporen' te wijzigen.
Ten eerste constateert de Commissie dat bepaalde procedures via de wet aangepast kunnen worden. Diverse elementen van de wijze waarop onder meer opsporing, vervolging en berechting van ambtsdelicten op dit moment zijn geregeld, volgen niet dwingend uit artikel 119 van de Grondwet. Via een 'gewone' wetswijziging zouden daarom veel gesignaleerde praktische tekortkomingen al op te lossen zijn.
Voor de geconstateerde fundamentele bezwaren stelt de commissie voor artikel 119 van de Grondwet te wijzigen. Deze bezwaren zijn de bindende opdracht van regering of Tweede Kamer als voorwaarde voor de vervolging, en de berechting door de Hoge Raad als eerste en enige instantie.
Het is aan het volgende kabinet om beslissingen te maken over dit rapport. Op de ministeries van JenV en BZK worden voorbereidingen getroffen om het volgende kabinet in staat te stellen die snel te nemen.
Bron: Rijksoverheid.nl