Strijd vóór het Binnenhof
Een harde strijd barstte los op het Binnenhof vlak na de verkiezingen. Een gebrekkige timing; een paar weken eerder was dit namelijk van harte welkom geweest. In een crisis die nog in volle gang is, werd het woord dualisme door vrijwel de hele Kamer geëchood, waarbij bijna unaniem geroepen wordt om meer tegenmacht in de Nederlandse politiek. Maar de bestuurlijke waarden die de controle op de regering belemmeren, zitten ook de democratie meer in het algemeen in de weg. De huidige bestuurscultuur dwingt de middenpartijen, die doorgaans coalities domineren, in een dwangbuis dat de wil en mogelijkheid om zich te profileren verlamt. Hierdoor komen en gaan de verkiezingen zonder dat het belangrijkste strijdtoneel van de politiek goed benut wordt. Dit is in het nadeel van de partijen én de kiezer.
De aanhoudende aandacht voor een verandering in de bestuurscultuur is zeker niet zonder reden. Toegegeven, de Nederlandse institutionele structuur is nooit een echte scheiding der machten geweest zoals het Amerikaanse stelsel. Maar de Nederlandse politiek hoeft ook niet zo ver de andere kant op te buigen dat regering en coalitiepartijen gaan samenklonteren.
Het probleem ligt grotendeels bij de toenemende bestuurspolitiek in Den Haag gedurende de afgelopen decennia. Zoals gelezen kan worden in elke column en krant sinds ‘verkennersgate’ is er een toenemende vergroeiing van het kabinet en de Kamer, grotendeels als gevolg van te uitgebreide afspraken. Sinds de formatie van 1963 is het min of meer de norm geworden dat er een regeerakkoord gesloten wordt, maar sinds de jaren ‘80 is de trend dat deze in toenemende mate strak wordt dichtgetimmerd. Waar de regeerakkoorden ooit bedoeld werden om het kabinet de wil van een meerderheid van de Kamer te laten uitvoeren, werkt dit nu in de praktijk omgekeerd. De partijtop dwingt fractiediscipline af door gedetailleerde regeerakkoorden, zodat de coalitie niet breekt. Het product hiervan is een meerderheidscoalitie die de rangen sluit en de oppositie een toekijkersrol toeschuift. Maar niet alleen de oppositie en de controle op de regering hebben hieronder te lijden.
Want de strijd die zo vermeden wordt onder de mom van de ‘nood aan daadkracht in het landsbestuur’, is juist essentieel voor het functioneren van de democratie. Als gevolg van de dichtgetimmerde regeerakkoorden kunnen de fractieleden van de coalitiepartijen zich moeilijk profileren, door de gebrekkige ruimte die ze gegund wordt. Partijen die eensgezind achter het regeringsbeleid gaan staan, hebben moeite zich te onderscheiden, waardoor de ideeënstrijd binnen de politiek verloedert. Maar het is juist deze ideologische strijd waar het in de democratie veelal om gaat. Vaak wordt er geklaagd over de volatiliteit van de kiezer, die zijn loyaliteit verloren heeft, de politiek niet vertrouwt en gedesinteresseerd is. Maar de afbreuk van de massapartijen en de versplintering van het politieke landschap zijn in grote mate het gevolg van een kiezer die daadwerkelijk is gaan kiezen. Hoe meer de verschillen tussen politieke partijen in het midden vervagen, hoe sterker de behoefte aan onderscheidende alternatieven. En als die alternatieven niet in het midden worden aangeboden, vinden kiezers die wel aan de flanken.
Het feit dat de grote partijen vervolgens hun kiezers verliezen, is deels hun eigen schuld, en kenmerkend voor het gebrek aan inhoudelijk geprofileerde strijd. Bij de afgelopen verkiezingen deed Rutte er alles aan om de andere partijen dood te knuffelen (tegen Wilders in het slotdebat: “Uw analyses zijn niet eens zo verkeerd”), en was de hele VVD-campagne gericht op leiderschap, op zichzelf een inhoudsloos thema. Andere partijen lukten het niet om de campagne te doen ontbranden. Het was weliswaar een inhoudelijke verkiezingscampagne, maar grote, omvattende tegenstellingen kwamen toch weinig aan bod. Een campagne die gedomineerd werd door het thema leiderschap, ontnam lucht aan de middenpartijen en stimuleerde kiezers die op zoek zijn naar een inhoudelijk alternatief juist naar nieuwe partijen.
Een verandering in de bestuurscultuur is daarom niet alleen maar van nut voor het versterken van de controle op de regering, maar ook voor partijen om zich te kunnen laten zien en de kiezer te vertegenwoordigen. Het is duidelijk dat partijen elkaar niet met fluwelen handschoenen moeten behandelen, maar juist zich afzetten tegen elkaar. Er is een inhoudelijke waardenstrijd nodig in Nederland, een strijd over vergezichten.
Dit betekent niet dat er geen veranderingen kunnen komen binnen het institutionele speelveld. Voorstellen gedaan door de staatscommissie-Remkes zoals de invoering van een referendum of sterkere parlementaire commissies, zijn legitieme opties om de Nederlandse democratie te versterken. Ze zijn ook een hefboom om een gezondere politieke cultuur te ondersteunen. Maar om de veranderde moderne democratie te laten functioneren moeten politieke partijen de politieke moed vertonen om een nieuw hoofdstuk te openen. Partijen horen de verbindende factor te zijn tussen democratie en bestuur, maar om beide functies te hebben is een politiek nodig die een verhaal gaat vertellen, waardenstrijd levert, en kiezers laat kiezen. Dat betekent dat er minder fixatie moet zijn voor meerderheidscoalities en een regeerakkoord dat inhoudelijke discussie en weerstand op voorhand uitsluit.
Tom van der Meer is hoogleraar politicologie aan de Universiteit van Amsterdam. Ook is hij codirecteur van het Nationaal Kiezersonderzoek en redacteur van politicologenblog Stuk Rood Vlees. Douwe Roest is stagair-redacteur verbonden aan het Montesquieu Instituut.