Huidige versplintering is logisch gevolg van gemankeerd kiesstelsel
Liefst 37 partijen doen mee aan de Tweede Kamerverkiezingen van 17 maart. Een blik op de peilingen laat zien dat niet minder dan vijftien partijen kans maken om één of meerdere zetels te halen. Als dat ook daadwerkelijk realiteit wordt, zou het meest recente record van het hoogste aantal partijen in de Tweede Kamer uit 1972 worden verbroken. De versplintering is dus ongekend groot. Extra groot, merkte politicoloog Tom Louwerse terecht op, als je bedenkt dat er virtueel geen middelgrote partijen zijn met meer dan twintig zetels.
Toch mag dat geen verrassing heten. Versplintering is het logisch gevolg van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging dat in 1917 werd ingevoerd. Politici van verschillende kampen wezen er destijds al op. Het stelsel was immers niet bedoeld om kiezers in de gelegenheid te brengen regering en oppositie aan te wijzen, zoals in meerderheidsstelsel met districten, maar om zo minutieus mogelijk de zetels te verdelen. Alle kiezersgroepen zouden een punt(je) van de taart krijgen. Maar daarmee was er in ieder geval niet langer sprake, zoals de Anti-Revolutionaire Partij het eind 19de eeuw stelde, van ‘een krenking van het recht der minderheden’
Critici wezen direct op de keerzijdes van de versplintering die de evenredige vertegenwoordiging zou veroorzaken: complexere en langere kabinetsformaties, minder stabiele parlementaire kabinetten, en coalities zonder een duidelijke politieke signatuur. Bovenal, stelden zij, was het nog maar de vraag of de vertegenwoordiging van de Nederlandse kiezer er écht vooruit zou gaan. De liberaal Cort van der Linden betoogde zelfs dat met een systeem geënt op een zo zuiver mogelijke representatie paradoxaal genoeg de band tussen kiezer en gekozene ‘geheel’ zou verbreken.
Wie het recente rapport Lage drempels, hoge dijken (2019) van de staatscommissie parlementair stelsel leest, ziet die paradox opnieuw benoemd. Ook de commissie concludeerde dat ondanks dat ons stelsel het tegendeel heeft beoogd, de kiezers zich anno 2021 tóch minderen minder vertegenwoordigd voelen. De versplintering in de vorm van een wildgroei aan partijen en partijtjes voedt zelfs het ‘onbegrip’ bij burgers, die door de bomen het bos niet meer zien. Het is hen volgens de commissie zelfs ‘een doorn in het oog’.
In die paradox schuilt een fundamenteler kritiek op de basisgedachte van ons kiesstelsel. CHU-leider A.F. de Savornin Lohman heeft die ooit een scherp geformuleerd. Begin vorige eeuw stelde hij: “De Kamer kan niet een beeld zijn van de maatschappij. De natie bestaat niet uit partijen. Partijen zijn min of meer toevallige eenheden, die zich op den eenen tijd geheel anders groepeeren dan op den anderen.” Savornin Lohman voegde daaraan toe dat nog niet eens rekening werd gehouden met de zwevende kiezers, inmiddels een grote meerderheid, ‘de kleurlooze middenstof die eigenlijk den doorslag geeft en die zelfs op den dag vóór de verkiezingen nog niet weet, hoe zij haar stem zal uitbrengen.’
De alom geaccepteerde grondgedachte dat ons stelsel via een waaier aan politieke partijen tot de meest minutieuze vertegenwoordiging van de Nederlandse kiezer kan komen, vond De Savornin Lohman dus volstrekte onzin. De hoop op een ‘miniatuurbeeld der maatschappij’ in het parlement achtte hij illusoir. Zo keerde hij de gewoontewijsheid om: de pretentie dat evenredige vertegenwoordiging het gevoel van representatie versterkt is een valse.
Uit de denksprong van De Savornin Lohman volgt dus dat als de versplintering zich doorzet, en er straks mogelijk vijftien partijen in het parlement zitten, de kiezer niet beter vertegenwoordigd is. De staatscommissie ziet het tegendeel gebeuren. Is het niet tijd om voorbij die illusie te van een ‘zo zuiver mogelijke’ representatie te kijken? De versplintering vormt bij uitstek het moment om na te denken over een meerderheidsstelsel dat niet gestoeld is op die onszelf aangeprate misvatting. Een stelsel dat niet verdere fragmentatie in de hand werkt, maar de band tussen kiezer en volksvertegenwoordiger versterkt, de formatie verduidelijkt en mensen fundamentele invloed geeft op de machtsvorming. Misschien dat de uitslag van 17 maart bij een volgende coalitie een groter gevoel van urgentie zal losmaken. Dan is het alleen nog hopen op een échte democraat op het ministerie van Binnenlandse Zaken.
Daniël Boomsma is auteur van 'De keuze van D66' (2016) en 'De canon van het sociaal-liberalisme' (tweede druk 2020)