Waarom een quorum: Kamerleden zijn geen stemvee
Nu het fysiek lastig is voor Kamerleden om samen te vergaderen en dat zelfs bijna wordt ontraden, komt de vraag op: moeten Kamerleden niet gewoon vanuit huis digitaal de presentielijst kunnen tekenen? Het voor plenaire vergaderingen grondwettelijk vereiste quorum (76 leden in de Tweede Kamer en 38 leden in de Eerste Kamer) is dan immers makkelijker te bereiken.
Minstens zo belangrijk is echter de constitutionele regel dat er in het parlement geen stemoverdracht mag plaatsvinden, waarbij dus een Kamerlid een stem uitbrengt voor een ander (afwezig) lid. Het volstaat niet dat er een fictief aantal leden aanwezig is.
Dat verbod op stemoverdracht werd formeel vastgelegd door verwerping van een daartoe strekkende grondwetsherziening in 1952 (het ging toen overigens alleen om stemmen namens leden die internationale verplichtingen hadden). Het werd herbevestigd bij de grondwetsherziening 1983 en nog eens in 1994, toen minister Van Thijn bij de behandeling van het grondwetsvoorstel over tijdelijke vervanging van Kamerleden zei stemoverdracht alleen mogelijk te achten na grondwetsherziening. Enkele fracties opperden die mogelijkheid. Hij zei toen:
"Stemoverdracht heeft iets weg van een reductie van de functie van de volksvertegenwoordiging. De volksvertegenwoordiging is toch meer dan "stemvee". En ook: "Laat ik overigens vooropstellen dat ook voor stemoverdracht grondwetswijziging nodig is."1)
Die conclusie was in 1958 al in de Eerste Kamer getrokken, toen Kamervoorzitter Jonkman namens vijf afwezige leden hun tegenstem had gemeld. VVD-fractievoorzitter Molenaar zei dat dit onjuist was geweest. De genoemde leden waren niet bij verdediging door de minister geweest en hadden dus ook niet door hem kunnen worden overtuigd. In het parlement gaat het, zo zei Molenaar, om argumentatie. Voorzitter Jonkman erkende zijn fout en zei voortaan niet meer zo te handelen.
De reden voor het bestaan van een quorum is het waarborgen van zorgvuldige besluitvorming, waarbij Kamerleden op basis van argumenten tot een (eind)oordeel komen.
Het mag zo zijn dat er bij stemmingen vaak wordt uitgegaan van fictieve aanwezigheid en fractiesterkte (bij zitten en opstaan of handopsteken), formeel kan ieder lid altijd om hoofdelijke stemming vragen. Dan moet ieder lid individueel stemmen. Dan moet er wel een minimumaantal aanwezigen zijn, niet alleen op papier, maar ook echt.
Dat noodsituaties tot andere afwegingen kunnen leiden, is denkbaar. Bij afwijking van de regels over besluitvorming is evenwel uiterste terughoudendheid geboden. Stemoverdacht is als principe onwenselijk. Kamerleden zijn geen stemvee.
-
1)Handelingen Tweede Kamer, 25 januari 1994