Hof: taaleis voor gezinshereniging Turken in Duitsland in strijd met EU-recht

De voorwaarde van elementaire kennis van het Duits die Duitsland stelt voor de afgifte van een visum met het oog op de gezinshereniging van echtgenoten van rechtmatig in Duitsland verblijvende Turkse staatsburgers is in strijd met het recht van de Unie

Deze in 2007 ingevoerde voorwaarde is niet verenigbaar met de „standstill-clausule” van de Associatieovereenkomst met Turkije

Sinds 2007 stelt Duitsland met betrekking tot de gezinshereniging van echtgenoten die onderdaan zijn van een derde land voor de afgifte van een visum in beginsel als voorwaarde dat de echtgenoot die bij de gezinshereniger wil gaan wonen, zich minstens met eenvoudige bewoordingen verstaanbaar kan maken in het Duits. Deze nieuwe voorwaarde heeft tot doel gedwongen huwelijken te bestrijden en de integratie te bevorderen.

Mevrouw Dogan, een Turks staatsburger die in Turkije woont, wil bij haar man in Duitsland gaan wonen. Die heeft eveneens de Turkse nationaliteit en woont sinds 1998 in Duitsland waar hij bedrijfsvoerder is van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan hij de meerderheidsaandeelhouder is en waar hij over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd beschikt. In januari 2012 heeft de Duitse ambassade te Ankara opnieuw geweigerd om een visum met het oog op gezinshereniging aan mevrouw Dogan af te geven, op grond dat zij niet over de vereiste taalkennis beschikt.

Daarop heeft mevrouw Dogan beroep ingesteld bij het Verwaltungsgericht Berlin (bestuursrechtbank te Berlijn, Duitsland). Deze rechterlijke instantie vraagt het Hof van Justitie of de in 2007 in Duitsland ingevoerde taalvoorwaarde verenigbaar is met het recht van de Unie, en met name met de „standstill-clausuleˮ die begin jaren 70 in het kader van de Associatieovereenkomst met Turkije is overeengekomen. 1 Deze clausule verbiedt dat nieuwe beperkingen 2 op de vrijheid van vestiging worden ingevoerd.

In zijn arrest van vandaag antwoordt het Hof dat de „standstill-clausule” zich verzet tegen een nationale maatregel die is ingevoerd na de inwerkingtreding van die clausule in de betrokken lidstaat en volgens welke de echtgenoot van een aldaar wonend Turks staatsburger het grondgebied van die staat eerst kan binnenkomen nadat hij het bewijs heeft geleverd dat hij over een eenvoudige kennis van de officiële taal ervan beschikt. 3

Een dergelijke voorwaarde inzake kennis van de taal bemoeilijkt gezinshereniging immers, aangezien zij de voorwaarden voor de eerste toelating van de echtgenoot van een Turks staatsburger tot het grondgebied van de betrokken lidstaat strenger maakt ten opzichte van die welke golden bij de inwerkingtreding van de „standstill-clausule”. Een dergelijke regeling vormt een nieuwe beperking op de uitoefening van de vrijheid van vestiging door Turkse staatsburgers in de zin van die clausule.

Het Hof roept in herinnering dat gezinshereniging een noodzakelijk middel is om het gezinsleven mogelijk te maken van Turkse werknemers die tot de legale arbeidsmarkt van de lidstaten behoren, en zowel bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van het verblijf van deze werknemers als aan hun integratie in die staten.

Het besluit van een Turks staatsburger, zoals de heer Dogan, in een lidstaat te gaan wonen om aldaar duurzaam een economische activiteit uit te oefenen, kan namelijk ongunstig worden beïnvloed, wanneer de wettelijke regeling van die lidstaat gezinshereniging moeilijk of onmogelijk maakt, zodat die staatsburger zich mogelijkerwijs genoopt ziet te kiezen tussen zijn activiteit in de betrokken lidstaat en zijn gezinsleven in Turkije.

Ten slotte wijst het Hof erop dat een nieuwe beperking kan worden ingevoerd voor zover die wordt gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang, geschikt is om de verwezenlijking van het legitieme doel te waarborgen en niet verder gaat dan nodig is voor het bereiken daarvan, maar dat in dit geval niet aan die voorwaarden is voldaan.

Dienaangaande stelt het Hof vast dat zelfs als de door de Duitse regering uiteengezette redenen (namelijk bestrijding van gedwongen huwelijken en bevordering van de integratie) dwingende redenen van algemeen belang kunnen vormen, een nationale bepaling als de betrokken voorwaarde inzake kennis van de taal verder gaat dan ter bereiking van het nagestreefde doel nodig is, aangezien het verzoek om gezinshereniging bij gebrek aan bewijs dat de betrokkene voldoende kennis van de taal heeft verworven, automatisch wordt afgewezen, zonder dat rekening wordt gehouden met de bijzondere omstandigheden van het concrete geval.

NOTA BENE: De prejudiciële verwijzing biedt de rechterlijke instanties van de lidstaten de mogelijkheid, in het kader van een bij hen aanhangig geding aan het Hof vragen te stellen over de uitlegging van het recht van de Unie of over de geldigheid van een handeling van de Unie. Het Hof beslecht het nationale geding niet. De nationale rechterlijke instantie dient het geding af te doen overeenkomstig de beslissing van het Hof. Deze beslissing bindt op dezelfde wijze de andere nationale rechterlijke instanties die kennis dienen te nemen van een soortgelijk probleem.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.

De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de website CURIA.

Contactpersoon voor de pers: Stefaan Van der Jeught (+352) 4303 2170

Beelden van de uitspraak van het arrest zijn beschikbaar via " Europe by Satellite " (+32) 2 2964106

1 :

Deze clausule is opgenomen in het Aanvullend Protocol, ondertekend op 23 november 1970 te Brussel en namens de Europese Economische Gemeenschap gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972 houdende sluiting van het Aanvullend Protocol alsmede van het Financieel Protocol welke op 23 november 1970 zijn ondertekend en zijn gehecht aan de Overeenkomst waarbij een Associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, en betrekking hebbende op de voor de inwerkingtreding ervan te treffen maatregelen (PB L 293, blz. 1).

2 :

Dat verbod wordt getoetst aan de beperkingen die golden op het tijdstip van de inwerkingtreding van de clausule in de betrokken lidstaat (1 januari 1973 voor Duitsland).

3 :

Gelet op dat antwoord is het Hof van oordeel dat de tweede vraag van het Verwaltungsgericht - namelijk of ook richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB L 251, blz. 12) in de weg staat aan de betrokken voorwaarde inzake kennis van de taal - niet behoeft te worden beantwoord.