Interview Clingendael: het debat over de EU is niet verslechterd
DEN HAAG - Atzo Nicolaï is president van DSM Nederland en was onder meer staatssecretaris voor Europese Zaken (2002-2006). Hij vindt dat de EU zich zou moeten concentreren op het vergroten van haar concurrentiekracht in de wereld. Het debat over de EU in Nederland, dat Nicolaï op zich prijst, zou wat minder over de rol van EU-instituties moeten gaan, maar meer over de inhoud. Een interview.
Hoe belangrijk is de Europese Unie voor Nederland en de Nederlandse economie?
“Cruciaal. Cruciaal voor Nederland, voor onze economie en voor een bedrijf als DSM. De interne markt, met minimale belemmeringen en maximale handelsmogelijkheden, is van een niet te overschatten waarde. Daarnaast is het essentieel dat in de EU-landen elkaar stimuleren om een goed economisch en monetair beleid te voeren, en de werkgelegenheid stimuleren. Zo kun je meespelen in de wereldeconomie.
Het Nederlands bedrijfsleven zoals dat is vertegenwoordigd in het VNO-NCW onderschrijft de laatste jaren publiekelijk het belang van de EU voor de economie. Daar heb ik zelf actief aan bijgedragen, als lid van het bestuur van VNO-NCW. Maar ook als staatssecretaris heb ik me zeer ingespannen om het bedrijfsleven zich te laten uitspreken over het belang van Europa.
Zo herinner ik me dat het VNO-NCW in 2005 intern een document had opgesteld waarin stond dat Europa inderdaad van groot belang was. De grote CEO’s waren destijds echter beducht zich openlijk te mengen in het openbare publieke debat. Dat vond ik slecht.
Europa staat voor de blik naar buiten. Het bedrijfsleven zou niet kunnen floreren zonder een open blik naar buiten.
Die schroom is bij bedrijven nu verdwenen. Zo hebben de CEO’s van Shell, Philips, Unilever, AkzoNobel en DSM ruim een jaar geleden een open brief in het FD geplaatst over het grote belang van Europa.”
Maakt u zich zorgen over het niveau van het huidige EU-debat in Nederland?
“Er zijn twee werkelijkheden over Europa. Die lopen parallel aan elkaar en die kunnen in principe ook prima samengaan. De ene werkelijkheid is het ‘feitelijke Europa’, het EU-beleid dat gewoon doorgaat, zoals de auteurs van het boek Nederland als Europese lidstaat: eindelijk normaal? ook duidelijk aangeven.
Tegelijk is er de andere werkelijkheid, de maatschappelijke discussie over Europa, over de vraag wat de EU meer of minder moet doen.
Die discussie is zinvol en noodzakelijk. Want daarover is veertig jaar lang te weinig gesproken, terwijl dat wel had moeten gebeuren.
Met deze spagaat tussen het ‘feitelijke Europa’ en de maatschappelijke discussie over de EU moeten politici kunnen omgaan. Als de spanning oploopt moeten politici ook durven uitleggen wat hun keuzes zijn op en welke consequenties die hebben. Leiders moeten het durven én kunnen uitleggen.
Zo is de scherpte in het debat over subsidiariteit uitstekend. Als oud-staatssecretaris heb ik subsidiariteit zo veel mogelijk op de nationale en Europese agenda gezet; er is ook een coördinator voor aangesteld. Dat is goed. Meer EU-beleid is lang niet altijd beter en daar pleit ook het bedrijfsleven niet voor.
Belangrijk in de opzet van de EU is dat die nog steeds te veel is gericht op regionaal en landbouwbeleid terwijl ze zich zou moeten concentreren op het vergroten van de concurrentiekracht in de wereld. Dit vereist een modernisering van de huidige opzet van de EU.”
Hebt u het idee dat het Nederlandse ‘nee’ in het referendum over de Europese grondwet in 2005 een keerpunt is geweest in het Nederlandse EU-beleid of in het publieke debat?
“Het referendum was zeker een noodzakelijke ‘wake-up call.
Veel van de dossiers zijn daarna gewoon doorgelopen. Dat is ook logisch, want de zaken moeten doorgaan. Maar het referendum is wel een omslagpunt geweest. Voor heel Europa. Er werd daarna namelijk op een reëlere manier over Europa gesproken. Dat is pure winst. Mensen moeten uiteindelijk iets meer kleur bekennen. Ook het parlement en het bedrijfsleven. Het debat is wat dat betreft niet verslechterd.”
Wat is volgens u cruciaal voor de toekomst van Europa?
“Er zijn nog altijd te veel interne belemmeringen in Europa. Daarom is de versterking van de interne markt nodig; deze moet verder worden gemoderniseerd en worden voltooid. Hierbij moet de EU zich concentreren op haar concurrentiepositie in de wereld. Dat is natuurlijk gezien de huidige crisis niet gemakkelijk en het vergt ook heel veel EU-beleid.
Daarom zou de aandacht meer moeten uitgaan naar dat waar de EU goed in is, zoals budgetcontrole.
Ook moet er meer worden ingezet op kennis, innovatie en duurzaamheid en normstelling in de wereld. Dit kan onder meer met de flexibilisering van de arbeidsmarkt en door mensen langer te laten werken. Dat is cruciaal, want dan gaat Europa weer werken en krijg je minder filosofische discussies over de rol van instituties in de EU.
Nederland zou op zijn beurt kunnen bijdragen aan een positieve Europese agenda door ook minder aandacht aan instituties te besteden. Nederland heeft al een open houding ten aanzien van de interne markt en is al actief op EU-thema’s zoals infrastructuur, innovatie en duurzaamheid en zou daar iets mee kunnen doen.”