Achtergrond: moties van vertrouwen kent ons staatsbestel niet
DEN HAAG (PDC) - De door de Partij van de Dieren gisteren bij het debat over de zaak-Domatov ingediende motie van vertrouwen is ongebruikelijk in ons staatsbestel.
In Nederland geldt de regel dat een kabinet of bewindspersonen het vertrouwen hebben totdat het tegendeel blijkt. Dat tegendeel moet tot uiting komen door aanneming van een motie van wantrouwen of van afkeuring. Het bekendste voorbeeld is de motie-Deckers uit 1939 waarin het aantreden van het vijfde kabinet-Colijn werd afgekeurd.
In veel andere landen kan een kabinet pas gaan regeren na een vertrouwensvotum: een motie waaruit blijkt dat er steun is van een Kamermeerderheid. Soms wordt de vraag of het kabinet nog voldoende vertrouwen heeft tussentijds opnieuw aan de orde gesteld. Verwerping van de motie leidt dan tot het aftreden van het kabinet.
De motie van de PvdD is te vergelijken met een motie die in 1920 door de afgevaardigde Wijk (van een partij voor onderofficieren) werd ingediend. Die motie sprak uit dat het leger wel kon worden afgeschaft. De indiener hoopte op verwerping, zodat zou blijken dat een goed leger wenselijk was en de Kamer voortaan voldoende geld voor defensie zou uittrekken. De motie werd met drie (communistische) stemmen vóór verworpen.