Waar ligt de grens van tolerantie?
DEN HAAG (PDC) - Mogen verpleegsters weigeren hulp te verlenen bij abortus? Mogen trouwambtenaren weigeren homohuwelijken te voltrekken? Moet ritueel slachten verboden worden? En mag een christelijke school een lerares met hoofddoekje weigeren? Dergelijke vragen gaven genoeg stof tot discussie tijdens het debat 'Is er nog ruimte voor religieuze minderheden?' in de Centrale Bibliotheek Den Haag, georganiseerd door Democratie in Debat.
Onze democratie is gebaseerd op vrijheden, waaronder de vrijheid van godsdienst. Maar wat is de rol van de overheid? Moet zij reguleren of juist ruimte geven? En hoe groot zou deze ruimte dan mogen zijn? In haar inleiding legde Goldschmidt (directeur mensenrechteninstituut UU) het dilemma bloot: "Waar de vrijheid van de één stopt, begint die van de ander". Volgens Goldschmidt is de centrale vraag hoe je de scheiding tussen kerk en staat wilt invullen. De overheid moet zich ofwel geheel neutraal opstellen ten opzichte van religie, ofwel zich onthouden van een waardeoordeel. Het eerste geval reikt verder dan het tweede, omdat hierbij ook het uiterlijk vertoon (religieuze) neutraliteit moet uitstralen.
In tegenstelling tot Van Middelkoop (oud-minister, CU), vindt Van Meenen (Kamerlid D66) het weigeren van taken vanwege principiële of religieuze bezwaren onacceptabel. Van Meenen betoogde dat de "overheid intolerant moet zijn tegenover intolerantie". Goldschmidt roept juist op om de felheid jegens intolerantie los te laten en een meer ontspannen houding aan te nemen door elkaar de ruimte te geven. De vraag blijft: Is het tolerant om mensen de ruimte te geven of houdt je zo juist de intolerantie intact?