Een Europese superstaat
Alom wordt aangenomen dat ‘Europa’ voor het eerst in de geschiedenis een hoofdthema wordt in een campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen. Dat is een goede zaak. Niet alleen vanwege de dwingende urgentie door de aanhoudende crisis, maar ook omdat niet minder dan onze democratie en onze economie op het spel staan.
Vanaf het moment dat het Verdrag van Maastricht in werking trad, op 1 november 1993, is de Europese integratie welhaast een autonoom proces geweest, want elke stap richting een Europese superstaat - zo werd en wordt ons steeds voorgehouden - maakt een volgende stap noodzakelijk. De Interne Markt maakte zogenaamd een monetaire unie noodzakelijk, die unie vroeg om ‘economisch bestuur’, en nu wordt ons door bondskanselier Merkel verteld dat dit alles vraagt om een politieke unie, zoiets als een Verenigde Staten van Europa.
Eén probleem: de burgers van Europa zien het niet zitten. Die maken zich zorgen over de vraag wie straks de zeggenschap heeft over hun land. Het zogenaamde ‘economisch bestuur’ stelt de Europese Commissie al in staat om zich vergaand te bemoeien met het binnenlandse beleid van soevereine staten. Zo moet onze jaarlijkse begroting, nadat die gepresenteerd is op Prinsjesdag, alsnog eerst naar Brussel voor goedkeuring.
Het is mijn overtuiging dat de overgrote meerderheid van de Nederlanders, en trouwens ook van de andere Europeanen, voorstander is van samenwerking binnen Europa. Vrijwel niemand bepleit dan ook het verlaten van de Europese Unie. De voordelen van die innige samenwerking zijn voor iedereen evident. We zitten niet meer onnodig in elkaars vaarwater, en iedereen profiteert van de schaalvoordelen. En, nog belangrijker, Duitsland en Frankrijk zitten al zestig jaar aan tafel in plaats van dat ze optrekken naar de onmetelijke slagvelden.
Maar waar ging het dan mis? Vanwaar dan dat diepgewortelde wantrouwen bij veel mensen tegenover alles wat er uit Brussel komt? Het is allemaal te snel gegaan, mensen zijn het overzicht kwijt, snappen niet wat er gebeurt en waarom. Ze hebben het gevoel dat hun zeggenschap wegglijdt als het zand tussen je vingers op het strand. En daar komt nog iets bij: velen hebben het gevoel dat Brussel er vooral is om de (grote) bedrijven ter wille te zijn, en veel minder staat voor het belang van de burgers. Het neoliberale karakter van het Europese beleid van de afgelopen twintig jaar heeft sterk aan dat beeld bijgedragen.
Het is eigenlijk een rare paradox: De ‘vrienden van Europa’ - de eurofielen - hebben in hun drang naar één, federaal Europa het draagvlak voor hun plannen uit het oog verloren. Het volk zou immers toch wel volgen. Een fatale vergissing. Door de bevolking van Europa steeds schaak te zetten, en te dwingen in de richting van meer Europa, heeft men veel krediet verspeeld. En nog erger: omdat ze hun drang naar eenheid niet onder controle hadden, hebben ze landen met totaal verschillende economieën onder één monetair regime gebracht. De dramatische gevolgen daarvan zien we nu, met als bijproduct nóg meer wantrouwen tegenover de Europese integratie.
Deze column verscheen op 20 juni 2012 in NRC Handelsblad