Spinozisme
In de eredivisie van de filosofie speelt maar één Nederlander: Benedictus de Spinoza (1632-1677), de zoon van Portugeesjoodse migranten - nu zouden we hem een allochtoon noemen. Volgens Hegel was hij een ‘centraal punt’ in de moderne filosofie, Freud koesterde ‘schuwe eerbied’ voor Spinoza, Einstein bewonderde zijn ‘zielegrootheid’. In ons land werd Spinoza drie eeuwen lang verketterd, eerst door de joodse gemeenschap, toen door gereformeerde predikanten en vervolgens door academische filosofen. Tegen het einde van de negentiende eeuw kwam echter een omslag en werd het chic om jezelf ‘spinozist’ te noemen.
Spinoza durfde de Ethica (1677) - zijn belangrijkste filosofische werk - tijdens zijn leven niet te publiceren. Het begin van dit boek is dan ook verpletterend. In acht logische definities schetst Spinoza een omvattend beeld van God en de natuur. Maar God is geen schepper, zoals in de Bijbel. God is onderdeel van de schepping - ín de Natuur - waar ook wij deel van zijn. Alleen God is geheel oorzaak van zichzelf. Maar ook mensen moeten volgens Spinoza zoveel mogelijk meester zijn over hun eigen leven. Dat kan door te leven volgens de rede. Door logisch na te denken en jezelf te laten leiden door de juiste emoties: verdriet maakt ons minder redelijk, liefde brengt ons tot grotere volmaaktheid.
‘Spouw op dit graf. Hier ligt Spinosa. Was zijn leer/ Daar ook bedolven! Wrocht die stank geen zielpest meer.’
Zo dichtte dominee Carolus Tuinman in een ‘grafschrift’ op Spinoza. Waarom was de haat tegen deze filosoof zo groot? Spinoza zocht geen persoonlijke roem en meed het publieke debat. De filosoof verdiende zijn brood in alle bescheidenheid, met het slijpen van lenzen voor verrekijkers en telescopen. Maar zijn leer was als een ‘zielpest’. Spinoza werd het ergst mogelijke verweten, namelijk ‘ongodist’ te zijn. Deze beschuldiging van atheïsme is opmerkelijk, de Ethica handelt immers uitgebreid over God. Maar God is bij Spinoza niet meer de grote regisseur. Hij eist geen gehoorzaamheid, maar vraagt mensen redelijk te zijn en een eigen bijdrage te leveren aan de schepping.
Dezelfde reden waarom Spinoza zo diep werd gehaat, maakte hem later juist zo geliefd. Vooral schrijvers lieten zich door het spinozisme inspireren. Herman Gorter en Albert Verweij dichtten over de rede, die ons dichter bij God zou brengen. Multatuli noemde de mens een ‘medeschepper’, onze enige godsdienstige rite was volgens hem ‘denken, overdenken, redeneren’. Maar in boeken is het gemakkelijk scheppen, in de werkelijkheid valt dat lang niet mee. Een redelijk mens zijn - wie kan aan die eis voldoen? Wie heeft zijn hartstochten zo in de hand, dat hij kan spreken van volmaaktheid? Een goede spinozist te zijn, dat lijkt een onmogelijke opgave, die zelfs voor een ‘zielegrootheid’ als Spinoza te hoog was gegrepen.
Deze column verscheen in www.filosofiemagazine.nl van april 2011.