Biografie van Dries van Agt
Op 19 mei 2008 verscheen een biografie van CDA-politicus en oud-premier Dries van Agt. De biografie is geschreven door Johan van Merriënboer, Peter Bootsma en Peter van Griensven van het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis in Nijmegen.
De katholieke politicus Dries van Agt kwam in 1971 als progressief bekendstaande jurist in de Nederlandse politiek. Hij ging in 1973 als één van de weinige ministers over naar het kabinet-Den Uyl en werd daarin vicepremier. Onder meer door zijn opstelling ten aanzien van de abortuskwestie vervreemde hij steeds meer van de progressieven. In 1976/1977 voltrok zich zelfs een volstrekte breuk, die sterk bijdroeg aan de val van het kabinet. Als eerste CDA-leider werd Van Agt dé grote tegenspeler van Joop den Uyl.
Na de mislukte formatie van het tweede kabinet-Den Uyl leidde Van Agt vier jaar samen met Wiegel een kabinet met een wankele basis. Daarna moest hij weer (noodgedwongen) samenwerken met de PvdA van Den Uyl. Hoewel hij in 1982 lijsttrekker was, bedankte hij voor een nieuw premierschap van een kabinet met de VVD. Zijn bestuurlijke carrière zette hij daarna voort met een weinig gelukkige periode als Commissaris van de Koningin in Brabant en als Europees diplomaat.
Van Agt was ongetwijfeld één van de kleurrijkste Nederlandse politici van de 20e eeuw. Geliefd en populair bij zijn achterban, verguisd door tegenstanders. Irritant, lui, slim, onberekenbaar, bourgondisch, kleurrijk, bedachtzaam, spijkerhard: het zijn allemaal typeringen die op hem van toepassing zijn. En nog altijd weet hij, nu met zijn opmerkelijke standpunt over de Palestijnse kwestie, de publiciteit te halen.
Inhoudsopgave van deze pagina:
- Jeugd, opleiding en loopbaan
- Minister van Justitie
- Vicepremier in het kabinet-Den Uyl
- Eerste politieke leider van het CDA
- Leider van een CDA-VVD-kabinet
- Premier van een kabinet tegen-wil-en-dank
- Minister-president en minister van Buitenlandse Zaken
- Commissaris van de Koningin en EG-ambassadeur
- Betekenis en persoonsschets
Andreas Antonius Maria (Dries) van Agt werd op 2 februari 1931 in het Brabantse Geldrop geboren als oudste zoon van een textielfabrikant. In 1943 werd hij leerling van het Gymnasium Augustinianum in Eindhoven. Zijn latere collega, D66-voorman Hans Gruijters, was een klasgenoot. Tussen 1949 en 1955 studeerde Dries van Agt rechten aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Hij rondde die studie cum laude af en werd advocaat in Eindhoven.
Na twee jaar verliet hij de advocatuur om ambtenaar op het ministerie van Landbouw te worden. In 1963 stapte hij over naar het ministerie van Justitie. Van Agt verruilde in 1968 de ambtelijke wereld voor de wetenschap. Op 37-jarige leeftijd werd hij in 1968 hoogleraar strafrecht en strafprocesrecht aan de Nijmeegse universiteit. Hij vroeg als hoogleraar aandacht voor de sociale kanten van criminaliteit en pleitte voor een humaan strafrecht.
Van Agt was in 1968 in Maastricht in het huwelijk getreden met Eugénie Krekelberg. Zij kregen een zoon en twee dochters.
De als progressief bekendstaande jurist Van Agt werd in juli 1971 voor de KVP minister van Justitie in het kabinet-Biesheuvel. Voorheen had hij geen functie in de dagelijkse politiek bekleed, maar hij was wel betrokken bij de opstelling van het verkiezingsprogramma van de KVP en voorzitter van het wetenschappelijk bureau van die partij.
Zijn politieke onervarenheid brak hem op toen hij zich in september 1971 tijdens een kennismaking met de pers liet ontvallen welwillend te staan tegenover gratie voor drie tot levenslang veroordeelde en in Breda gevangengehouden Duitse oorlogsmisdadigers. Hij zei toen: "Ik ben een ariër, wat mijn voorganger [C.H.F. Polak, red.] niet was". Het gebruik van het beladen woord "ariër" (afkomstig uit het jargon van de Nazi's) leidde tot felle afkeurende reacties. Een dag later bood hij zijn excuses aan.
In februari 1972 werd het kabinetsbesluit tot gratiëring van de Drie van Breda genomen. Van Agt en het kabinet meenden dat langere gevangenhouding geen zin meer had en strijd was met de Nederlandse rechtsbeginselen. Onderschat was echter wat de publieke reactie zou zijn, met name vanuit de hoek van de slachtoffers en het voormalig verzet. Van Agt en zijn gezin kregen te maken met bedreigingen en moesten onderduiken.
Na een emotionele hoorzitting in de Tweede Kamer en een even beladen Kamerdebat steunde een Kamermeerderheid een motie-Voogd waarin werd gevraagd de gratiëring terug te draaien. Na het debat, waarin Van Agt met premier Biesheuvel aan zijn zijde spitsroeden had gelopen, werd zijn aftreden verwacht. Van Agt bleef echter aan en herwon hierna geleidelijk aan politiek gezag. De linkse oppositie kreeg zelfs waardering voor zijn vooruitstrevende beleid.
Tijdens zijn ministerschap kreeg Van Agt ook te maken met de abortuskwestie. Samen met zijn collega Stuijt van Volksgezondheid diende hij in april 1972 een wetsvoorstel in om zwangerschapsafbreking alleen in noodgevallen ('nee, tenzij') toe te staan en onder het regime van het strafrecht te houden.
Tijdens de moeizame formatie van het kabinet-Den Uyl speelde Van Agt samen met de ARP'er Albeda in de slotfase een bemiddelende rol. Zij bewerkstelligden dat KVP en ARP bereid waren ook zonder de CHU toe te treden tot een progressief kabinet. De overgang van Van Agt naar het kabinet-Den Uyl en zijn vicepremierschap waren een logisch gevolg van het vertrouwen dat hij inmiddels in progressieve kring had verworven.
Als minister van Justitie kreeg Van Agt in het kabinet-Den Uyl te maken met diverse moeilijke dossiers. Behalve de abortuskwestie waren dat bijvoorbeeld de versterking van de positie van de ondernemingsraden en de regeling van de grondprijzen. Van Agt kwam bij al die onderwerpen tegenover de progressieve partijen te staan. Zijn verhouding met regeringspartij D66 werd bemoeilijkt toen hij in 1975 zijn D66-staatssecretaris Glastra van Loon tot aftreden had gedwongen. Glastra van Loon had zich in een interview kritisch uitgelaten over topambtenaar Mulder van Justitie.
Eerder, in oktober 1974, ontstond een ernstig conflict rond de abortuskliniek Bloemenhove in Heemstede. Van Agt wilde tot sluiting van die kliniek overgaan, omdat daar verboden medische ingrepen plaatsvonden. Onder druk van een Kamermeerderheid en van de progressieve ministers moest hij afzien van sluiting. Tijdens een Kamerdebat leidde de wijze waarop Van Agt plastisch omschreef hoe abortussen zouden plaatsvinden (hij sprak van het kraken van kinderhoofdjes) tot wrevel bij een groot deel van de Kamer.
In de zomer van 1976 keerde de kwestie-Bloemenhove terug op de politieke agenda, toen een Duits echtpaar naar aanleiding van een mislukte abortus een klacht tegen de kliniek had ingediend. Van Agt gaf het OM opdracht tot verzegeling van de apparatuur en tot sluiting van Bloemenhove. Sympathisanten van de kliniek verhinderden dat echter, ook al omdat PvdA-minister Irene Vorrink hen vanuit de ministerraad telefonisch had gewaarschuwd. Uiteindelijk ging de sluiting niet door.
Van Agt overwoog of hij zou aftreden, maar schreef na lang dubben in de zomer van 1976 een brief dat hij dat niet zou doen. Belangrijkste overweging was dat hij door aan te blijven een initiatiefwet van PvdA en VVD over abortus alsnog hoopte tegen te houden, door die wet als minister van Justitie niet te ondertekenen.
Toen in november 1976 de van oorlogsmisdaden verdachte Nederlandse zakenman Pieter Menten wist te ontvluchten - Van Agt was als minister verantwoordelijk voor de falende bewaking - aarzelde regeringspartij PvdA niet om Van Agt flink aan te pakken. Wederom volgde voor Van Agt, die op het moment van de ontsnapping van Menten in Roemenië verbleef, een moeizaam en beladen debat. Behalve de oppositie onder aanvoering van Annelien Kappeyne van de Coppello pakte ook PvdA-woordvoerder Aad Kosto flink uit tegen Van Agt.
Dat werd in nog sterkere mate herhaald tijdens een tweede debat in februari 1977. De PvdA zegde bij monde van Kosto feitelijk het vertrouwen in Van Agt op. Uit politieke overwegingen diende de PvdA echter geen motie van wantrouwen in, omdat dat tot de val van het kabinet zou leiden. Van Agt was razend over die opstelling en verklaarde een aversie tegen de politiek te hebben. De houding van de PvdA was pikant, omdat Van Agt inmiddels de eerste politieke leider van het CDA was geworden. In de Mentendebatten plaatste hij zichzelf nadrukkelijk in een underdogpositie. Hij noemde de houding van de PvdA een 'actie beschadiging lijsttrekker CDA'.
Het CDA zou in 1977 voor het eerst deelnemen aan de verkiezingen. De drie partijen die op weg waren naar een fusie, KVP, ARP en CHU, zagen in Van Agt de ideale politieke aanvoerder, daar waar de KVP'ers Andriessen en Lubbers in eigen kring te weinig vertrouwen hadden. Van Agt had eerder als minister opgeroepen tot een ethisch reveil. Daardoor en door zijn verzet tegen een te liberale abortuswet verwierf hij in christendemocratische kring een grote aanhang. Op het congres waar hij tot lijsttrekker werd gekozen, sprak hij de historische woorden over de koers van het CDA: "Wij maken geen buiging naar links en wij maken geen buiging naar rechts."
De tot een dieptepunt gedaalde verhouding met de PvdA vormde de opmaat tot de breuk in het kabinet-Den Uyl. Van Agt, mede-indiener van twee wetsvoorstellen over regeling van de grondprijzen, koos de zijde van de christendemocratische fracties die een sterkere positie van grondeigenaren bij onteigening voorstonden. Toen in het kabinet geen meerderheid was om aan die wens tegemoet te komen, viel het kabinet.
In de verkiezingsstrijd in 1977 stond Van Agt voor het eerst tegenover PvdA-leider en minister-president Den Uyl. Nadat de christendemocraten vanaf 1967 alleen maar achteruitgang hadden gekend, werd in mei 1977 voor het eerst weer winst (1 zetel) geboekt. Omdat de PvdA onder leiding van Den Uyl tien zetels won en de grootste partij was geworden, leek voortzetting van een kabinet met PvdA en CDA (aangevuld met D66) voor de hand te liggen. CDA en VVD hadden samen, anders dan in 1971 en 1972, echter ook een kleine parlementaire meerderheid, zodat ook zij een kabinet konden vormen.
De formatie van 1977 zou uiterst langdurig en moeizaam zijn. Nadat de besprekingen aanvankelijk vlot leken te verlopen (zo was er spoedig een akkoord over de grondpolitiek) volgde het ene na het andere obstakel. De informateurs Albeda en Veringa moesten bemiddelen om conflicten over de Vermogensaanwasdeling en de abortuskwestie op te lossen. Uiteindelijk kwam er een regeerakkoord, waarover met name de PvdA tevreden was.
Een belangrijk probleem bleek echter de zetelverdeling in het nieuwe kabinet. De PvdA wilde een verhouding 8-7-1, het CDA wilde 7-7-2 of 7-7-1. Van Agt stelde zich spijkerhard op en zei liever door een glazen deur te lopen dan toe te geven. Hij liet ook van tijd tot tijd weten geen haast te hebben. Zijn laconieke houding tegenover het uitblijven van een nieuw kabinet wekte toenemende wrevel bij de PvdA. Die partij stemde uiteindelijk in met 7-7-2, maar verbond daaraan de voorwaarde dat Van Agt niet op Justitie mocht terugkeren.
Van Agt liet op een gegeven moment zijn medeonderhandelaars Van Thijn en Terlouw weten bereid te zijn zich terug te trekken als kandidaat ('het politieke bos' in te gaan), maar trok dat aanbod een etmaal later weer in, toen de CDA-fractie zich daar tegen verzette. Uiteindelijk accepteerde hij - zeer tegen zijn zin - de post van Binnenlandse Zaken.
Omdat de PvdA niet accepteerde dat naast CHU-voorman Kruisinga ook Frans Andriessen minister zou worden, strandde de formatie alsnog.
Onder leiding van de Nijmeegse hoogleraar Van der Grinten werd hierna in korte tijd aangestuurd op een kabinet van CDA en VVD. Met name de verhouding tussen Van Agt en VVD-voorman Hans Wiegel was zodanig goed, dat zij in korte tijd overeenstemming bereikten over het programma. Een deel van de CDA-fractie morde wel en zeven leden wezen het akkoord af, maar zij konden niet anders dan zich neer te leggen bij de komst van een kabinet-Van Agt/Wiegel.
Het kabinet-Van Agt/Wiegel zou tegen veler verwachting in de vier jaar volmaken. Dat ging niet zonder veel problemen en bijna-crises. Al in maart 1978 trad CDA-minister Kruisinga van Defensie af, nadat hij zich anders dan zijn collega's tegen introductie door de VS van de Neutronenbom had gekeerd.
Op economisch gebied kwam Nederland tijdens het kabinet-Van Agt I in steeds zwaarder weer. De werkloosheid en het begrotingstekort liepen sterk op. Het kabinet kwam daarom in 1978 met een plan voor economisch en financieel herstel: Bestek'81. Ombuigingen en loonmatiging waren daarvan de voornaamste pijlers; bij die matiging werden de middeninkomens ontzien.
In het kabinet was sprake van voortdurende strijd tussen minister Andriessen die aandrong op ombuigingen en andere ministers (met name Albeda op Sociale Zaken en Pais op Onderwijs) die zich daartegen verzetten. Het kabinet kondige loonmaatregelen af en kwam met diverse kortingswetten die tot verlaging van sociale uitkeringen en ambtenarensalarissen leidden. Er was dan ook sprake van veel maatschappelijke onrust.
Het kabinet had te maken met felle oppositie van de PvdA onder leiding van Den Uyl, maar ook van een kritische CDA-fractie, waarvan een tiental leden steeds dreigde met de oppositie mee te stemmen. Dat gebeurde soms ook, maar net niet in voldoende mate om het kabinet te laten vallen. De ernstigste crises deden zich voor maart 1980 en in juli van dat jaar. In maart 1980 trad minister Andriessen af uit onvrede over de te geringe bereidheid in het kabinet om verder te bezuinigen. In juli 1980 werd met steun van enkele CDA'ers een motie aangenomen waarin om een olieboycot van Zuid-Afrika werd gevraagd. Toen het kabinet weigerde die motie uit te voeren, werd een motie van afkeuring van de oppositie met gering verschil verworpen.
De dreiging van een crisis was er eerder in december 1979 toen het kabinet instemde met het NAVO-besluit tot plaatsing van kruisraketten in Nederland. Daarbij werd wel een voorbehoud gemaakt. Het kabinet moest laveren tussen de VVD die volop de NAV0-lijn steunde en een deel van het CDA dat verdere kernbewapening afwees. Uiteindelijk stemde de gehele CDA-fractie in met het door Van Agt verdedigde kabinetsbesluit.
Met gering verschil (in beide Kamers één stem meerderheid) wist het kabinet ook een regeling van de abortuskwestie tot stand te brengen.
De tegenstelling tussen Den Uyl en Van Agt was in de periode 1977-1981 nog verscherpt. Van Agts populariteit in eigen kring was toegenomen, evenzeer als de afkeer van hem bij zijn (linkse) politieke tegenstanders.
Als lijsttrekker van het CDA wist Van Agt in 1981 geen zege te behalen. Het CDA verloor één zetel en ging van 49 naar 48 zetels. Door een verlies van negen zetels van de PvdA werd het CDA de grootste partij. Winnaar was D66, dat als redelijk alternatief, van acht naar zeventien zetels ging. CDA en VVD verloren hun meerderheid en dus werd aangestuurd op een kabinet van CDA, PvdA en D66.
Net als in 1977 was het een moeizame formatie, waarin veel wantrouwen overwonnen moest worden. De PvdA vond bovendien dat Van Agt geen premier kon worden van een politiek anders samengesteld kabinet. Net als in 1977 leek Van Agt bereid terug te treden, maar wederom verhinderde zijn eigen fractie en achterban dat.
Er leek nog een kink in de kabel te komen toen Van Agt het met PvdA en D66 bereikte ontwerp-regeerakkoord afwees. Een meerderheid van zijn fractie steunde hem, maar een groot aantal leden stemde vóór en een ander deel stemde alleen tegen om Van Agt niet af te vallen. Toen CDA'er De Gaay Fortman tegen zijn zin tot informateur werd benoemd om de impasse te doorbreken, haakte Van Agt enige dagen af vanwege 'ziekte'.
Uiteindelijk accepteerde hij - met tegenzin - voorzetting van het premierschap in een kabinet met rivaal Den Uyl als vicepremier. Het tweede kabinet-Van Agt werd in alle opzichten een mislukking door voortdurende conflicten tussen de PvdA en het CDA. De steeds slechter wordende economische vooruitzichten en de dramatische toestand van de schatkist versterkten die tegenstelling. In mei 1982 viel het kabinet over het financieel-economische beleid.
Na het uittreden van de PvdA-bewindslieden gingen CDA en D66 samen door in een zomerkabinetje, het kabinet-Van Agt III, dat verkiezingen uitschreef. De opengevallen posten werden grotendeels bezet door staatssecretarissen die doorschoven naar het ministersambt (zo werd Deetman minister van Onderwijs en De Graaf minister van Sociale Zaken). Van Agt zelf nam naast het premierschap de post van Buitenlandse Zaken op zich. In die functie kreeg hij te maken met een Israëlische actie in Zuid-Libanon tegen Palestijnse vluchtelingenkampen. Nederland dat in VN-verband troepen in Libanon had, was indirect bij dit conflict betrokken.
Bij de verkiezingen van september 1981 was Van Agt opnieuw lijsttrekker van het CDA. Ten derde male trad hij in het strijdperk met Den Uyl. De PvdA, die begin 1982 bij de Statenverkiezingen een electoraal dieptepunt bereikte, herstelde zich en werd met 47 zetels de grootste fracties. Van Agts CDA verloor drie zetels en kwam op 45. CDA en VVD hadden samen, dankzij de grote winst van de VVD, echter een solide meerderheid (81 zetels).
Tijdens de formatie van 1982 trad Lubbers namens het CDA op als onderhandelaar. Tot algemene verrassing liet Van Agt op 13 oktober weten niet meer beschikbaar te zijn als premier. Van Agt verklaarde te weinig fut te hebben voor nog eens vier jaar als kabinetsleider. Hij schoof Jan de Koning naar voren als zijn opvolger. Toen die weigerde werd Ruud Lubbers de nieuwe premier.
De tot Kamerlid gekozen Van Agt liet zich vervolgens nog zelden in het parlement zien. In mei 1983 werd hij benoemd tot Commissaris van de Koningin in 'zijn' Noord-Brabant. Die functie bezorgde hem minder plezier dan hij had gehoopt. Als Commissaris had hij betrekkelijk weinig om handen en de verhouding met de gedeputeerden was, mede door zijn soms solistische optreden, moeizaam. Binnen vier jaar nam hij al afscheid.
Vervolgens werd Dries van Agt EG-ambassadeur in Tokyo (1987-1989) en Washington (1989-1995). Hierna ging hij met pensioen.
De laatste jaren treedt hij soms op als pleitbezorger van de Palestijnse zaak. Hij nam afstand van de Israëlische politiek en vroeg begrip voor de Palestijnen voor de vorming van een eigen staat.
Dries van Agt kwam als buitenstaander (wetenschapper) in de Nederlandse politiek en speelde net als een Brabantse voorganger, Jan de Quay, ondanks aanvankelijke afkeer van het politieke bedrijf, een prominente rol. Beiden bleken vooral sterke teamleiders. Een gemoedelijke sfeer in het kabinet, goede verstandhoudingen (met name met Hans Wiegel) en enige relativering van het politieke bestaan, versterkten een gevoel van 'kameraadschap' en droegen zo bij aan het overleven van het eerste kabinet-Van Agt.
Van Agt groeide bovendien in zijn rol als politicus. Hij wist van zijn zwakke kanten zijn sterke te maken. Een zekere publieke onhandigheid en bescheidenheid (hijzelf sprak van 'ootmoedigheid') werden gebruikt als middel om zichzelf als underdog te positioneren. Tegenover Den Uyl die met overgave streed voor maatschappijhervormingen en die heilig geloofde in de maakbaarheid van de samenleving, plaatste Van Agt zich als een zichzelf en de politiek relativerende buitenstaander. Daar waar anderen genadeloos zouden zijn gekapitteld over een geringe daadkracht en ontduikingsgedrag (regelmatig gebruikte hij ziekte als voorwendsel om ergens niet te verschijnen), wist Van Agt daardoor bij zijn eigen achterban juist aan populariteit te winnen.
Hoewel hij aanvankelijk sympatiseerde met de progressieven maakte hij zich later tolk van behoudende, antisocialistische krachten. Dat kwam deels voort uit opportunisme, maar deels ook door gekrenktheid over de wijze waarop de PvdA zich soms opstelde. De in het CDA levende sentimenten over de arrogantie van links, wist Van Agt feilloos uit te buiten.
De PvdA (inclusief Den Uyl) onderschatten dat en wisten daar geen raad mee. De stuntelende Van Agt bleek feitelijk een keihard en bovendien soms onberekenbaar onderhandelaar, die nederlagen wist om te buigen in overwinningen. Tijdens crises zoals de gijzelingen van 1975 en 1977 bewees Van Agt overigens ook zeer voortvarend en krachtig te kunnen optreden.
Bij de mate van zijn succes als bestuurder zijn vraagtekens te zetten, al wist hij als premier politieke kwesties soms bekwaam op te lossen. Dat het de door hem geleide kabinetten op financieel-economisch gebied aan daadkracht ontbrak, is hem slechts deels aan te rekenen. Bij zijn achterban wist hij grote populariteit te verwerven en zo kon zijn partij net als voorheen een spilpositie blijven spelen.
Vaststaat dat Van Agt mede door zijn rijke taalgebruik in allerlei opzichten een kleurrijk en boeiend politicus was. Dat leverde een boeiende biografie op.