De eerste plicht van mr. Storm - En zijn laatse (1859)

Als gevolg van de strijd in Lombardije, waarbij Oostenrijk en Frankrijk waren betrokken, werd een regeling getroffen bij de afscheiding van België, actueel. Limburg moest als lid van de Duitse bond 'bundeskriegs­verfassungsmâssig' een regiment cavaleristen leveren.

Het kabinet Rochussen-Van Bosse, gebaseerd op een fusie van conservatieven en liberalen, wilde de geldelijke lasten weliswaar voor rekening van de schatkist nemen doch het contingent zélf, behalve uit vrijwilligers, geheel uit Limburgse miliciens laten bestaan. Niet alleen uit vrees voor het verloren gaan van de neutraliteit van Nederland werd dit voorstel in de vergadering der Tweede Kamer van 3 juni 1858 bestreden, ook omdat het onbillijk zou zijnde last alleen op één provincie te leggen.

De katholieke afgevaardigde van Breda, mr. Lambertus Dominicus Storm bestreed dit voorstel zelfs tot zijn laatste snik. Storm, zoon van een lid van de tweede Nationale Vergadering uit augustus 1797, was een van de eerste katholieken, die in weerwil van de waarschuwingen der r.k.-geestelijkheid tegen het liberalisme, in Nederland samenwerkte met de liberalen.

Eerst met Donker Curtius (1840), later ook met Thorbecke als een der Negen mannen van 1844/1845. Van Thorbecke werd hij meer dan een politieke geestverwant: een huisvriend; een tijdlang nam hij Herman, de lastige zoon van Thorbecke, bij zich in huis. Als minister benoemde Thorbecke hem tot burgemeester van Breda. Na de Aprilbeweging trad Storm als zodanig af. Hij bleef kamerlid tot zijn onverwachte einde op 3 juni 1859.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Handelingen 4 juni 1859

De heer Storm: Ik zal stemmen voor het amendement van den geachten spreker die naast mij zit (den heer Thorbecke). Ik zal medewerken om tot stand te brengen al die maatregelen, welke strekken om de nadeelen, uit deze wet voortvloeijende, ten minste meer dragelijk te maken. Ik neem evenwel uit hetgeen de eerste spreker van dezen ochtend gezegd heeft, aanleiding om mijne stem te motiveren. Die geachte spreker heeft namelijk gewezen op de wenschelijkheid om de beweeggronden op te geven, waarom men vóór of tegen een maatregel gestemd is. Ik zal dit doen zonder vrees om, zoo als hij gedaan heeft, in de algemeene beschouwingen terug te treden.

Ook de laatste rede van den Minister van Buitenlandsche Zaken noopt mij tot spreken. Naar mijne beschouwing, Mijnheer de Voorzitter, moet onze Grondwet primeren de verpligtingen of liever de betrekkingen want ik spreek hier liever van betrekkingen in art. 1 der Grondwet aangewezen. Dit heeft dan ook de Minister erkend en is ook betoogd door den geachten spreker naast mij gezeten. Daaruit nu vloeit voor mij een onoverkomelijk bezwaar voort. De eed, dien ik op de Grondwet gezworen heb, verbiedt mij deze wet aan te nemen. Ik laat mij door twee beginselen leiden, en wel in de eerste plaats, dat baten en lasten gelijkelijk moeten verdeeld zijn onder de ingezetenen van Nederland. Er kan, er mag geen meerdere last drukken op de ingezetenen van Limburg, zoo zij werkelijk Nederlanders zijn, dan op de andere ingezetenen van den Staat.

Een tweede hoofdbeginsel ligt voor mij in art. 177 der Grondwet, volgens hetwelk ieder Nederlander in de eerste plaats verpligt is de wapenen te dragen voor de onafhankelijkheid van den Staat. Ik meen dat wij, door deze wet aan te nemen, afstand zouden doen van deze be-paling der Grondwet. Het is niet denkbaar dat wij zouden kunnen .. .

(De spreker wordt hier overvallen door een plotseling opgekomen ongesteldheid, die na weinige minuten zijn dood ten gevolge heeft.)

De Voorzitter schorst onmiddellijk de werkzaamheden, ten gevolge van de ontsteltenis die deze onverwachte gebeurtenis onder alle aanwezenden veroorzaakt. Zodra men eenige ogenblikken later de treurige zekerheid had verkregen, dat de heer Storm, op zijne plaats gezeten, was ontslapen, en nadat het ligchaam naar een nabijgelegen vertrek vervoerd was, heropent de voorzitterde vergadering en zegt tot hen die in de zaal tegenwoordig zijn:

Ik geloof, Mijne Heeren, dat niemand onzer gestemd zal zijn om de beraadslagingen voort te zetten, na de droevige gebeurtenis die zoo even heeft plaats gehad. Ik acht het voegzaam de Vergadering thans af te sluiten en ik stel u voor, de voortzetting der behandeling van dit wetsontwerp te verdagen tot morgen, des voormiddags ten elf ure.

Dienovereenkomstig wordt besloten en de Vergadering gaat, diep geschokt door dit treffend voorval, uiteen.

4 juni 1859

De heer Thorbecke': De Minister van Oorlog heeft vervolgens een beginsel aangeroerd, waaraan ik sterk hecht. Hij beschouwt het contingent, ter beschikking van een Duiste oppervelhebber gesteld, nog steeds als een deel der Nederlandsche armée en als in Nederlandsche dienst, omdat het uit onze schatkist betaald wordt, en omdat de inwendige inrigting blijft ressorteren onder den Staat, waaruit het afkomstig is. Ik antwoord: met uw verlof, onder ééne groote exceptie: aan die inrigting kunt gij niets veranderen. En het beleid de Minister van Oorlog kan dit niet ontkennen het geheele beleid van dat corps is ten eenen male afgezonderd van en buiten het krijgsbestuur hier te lande. Waar het echter bovenal op aankomt, voor welk be-lang trekt dat corps uit?

Indien ik in dit oogenblik de rede mag opnemen, waarin mijn vriend, tot dusverre hier nevens mij gezeten, gisteren door den dood is verrast een man wien het gegund werd tot in zijn laatsten ademtogt, naar de opregte en hartelijke overtuiging, die steeds de drijfveer van zijne handelingen was, de regten zijner medeburgers voor te spreken indien ik die rede thans mag aanvullen, dan noem ik art. 177 der Grondwet, door hem in de niet voltooide zinsnede, waarin hij eindigde, aangevoerd. Wat zegt art. 177? 'Het dragen der wapenen tot handhaving der onafhankelijkheid van den Staat en tot beveiliging van zijn grondgebied blijft een der eerste pligten van alle ingezetenen.'

Een der eerste pligten van alle ingezetenen. Volbrengt het corps, dat naar Duitschland gezonden wordt om in Duitsche dienst voor Duitsche belangen te strijden of althans onder de wapenen te zijn volbrengt dat corps dien eersten Nederlandschen pligt?

 

Bijblad: 1858/9 II p. 1095 e.v.

  • 1) 
    Thorbecke had over deze kwestie op 14 maart 1855 een interpellatie gehouden, waarop de Minister van Oorlog met een 'neen' geantwoord had. (Hand. 1844-55, p. 653); wat het kortste antwoord geweest was, ooit op een interpellatie gegeven.

2.

Literatuur

  • A.F. Manning. art. over Storm in Ts. v. Geschiedenis jrg. 72 (1959) p. 84-109 3 juni 1859