Artikel 24: Geheimhouding wegens defensiebelangen
De kennis, welke de Gemeenschap dank zij de uitvoering van haar onderzoekprogramma heeft verkregen en waarvan de openbaarmaking de defensiebelangen van een of meer Lid-Staten zou kunnen schaden, wordt onderworpen aan een stelsel van geheimhouding volgens de volgende bepalingen.
-
1.Een beveiligingsverordening, die wordt aangenomen door de Raad op voorstel van de Commissie, stelt, met inachtneming van de bepalingen van dit artikel, de verschillende toepasselijke stelsels van geheimhouding en de voor elk daarvan te nemen beveiligingsmaatregelen vast.
-
2.De Commissie moet de kennis, waarvan de openbaarmaking naar haar oordeel de defensiebelangen van een of meer Lid-Staten zou kunnen schaden, voorlopig onderwerpen aan het daarvoor in de beveiligingsverordening voorgeschreven stelsel van geheimhouding.
Zij deelt deze kennis onmiddellijk mede aan de Lid-Staten, die verplicht zijn voorlopig de geheimhouding daarvan te waarborgen onder dezelfde voorwaarden.
Binnen drie maanden doen de Lid-Staten aan de Commissie weten of zij het voorlopig toegepaste stelsel wensen te handhaven, het door een ander stelsel wensen te vervangen of de geheimhouding wensen op te heffen.
Na het verstrijken van deze termijn wordt het strengste van de aldus gevraagde stelsels toegepast. De Commissie geeft hiervan kennis aan de Lid-Staten.
Op verzoek van de Commissie of van een Lid-Staat kan de Raad met eenparigheid van stemmen te allen tijde een ander stelsel toepassen of de geheimhouding opheffen. De Raad wint het advies van de Commissie in alvorens zich uit te spreken over het verzoek van een Lid-Staat.
-
3.De bepalingen van de artikelen 12 en 13 zijn niet van toepassing op de kennis die aan een stelsel van geheimhouding is onderworpen.
Echter, onder voorbehoud dat de toepasselijke beveiligingsmaatregelen in acht genomen worden,
-
a)kan de in de artikelen 12 en 13 bedoelde kennis door de Commissie worden medegedeeld
-
i)aan een Gemeenschappelijke Onderneming,
-
ii)aan een persoon of een andere dan een Gemeenschappelijke Onderneming door bemiddeling van de Lid-Staat op welks grondgebied zij werkzaam zijn;
-
-
b)kan de in artikel 13 bedoelde kennis door een Lid-Staat worden medegedeeld aan een persoon of aan een andere dan een Gemeenschappelijke Onderneming, die werkzaam is op het grondgebied van die Staat, onder voorbehoud dat van deze mededeling aan de Commissie kennis wordt gegeven;
-
c)heeft elke Lid-Staat bovendien het recht, van de Commissie de verlening van een licentie overeenkomstig artikel 12 te eisen, voor zijn eigen behoeften of voor die van een persoon of onderneming, welke werkzaam zijn op het grondgebied van deze Staat.
-
Kennis, verkregen door het eigen onderzoek van de Gemeenschap, wordt, wanneer daarbij defensiebelangen zijn betrokken, aan geheimhouding onderworpen volgens de in dit artikel opgenomen bepalingen.
De Lid-Staten ontvangen onder geheimhouding mededeling van de betrokken kennis. Deze kunnen verzoeken een bepaald stelsel van geheim houden daarop toe te passen. Indien geen der Lid-Staten geheimhouding nodig acht, wordt zij opgeheven.
Deze hier in het geding zijnde kennis wordt uiteraard niet in dezelfde mate als voorzien in de bepalingen van de artikelen 12 en 13 medegedeeld.
Lid 3 van dit artikel regelt nu in welke mate deze mededeling wel kan plaatsvinden, waarbij de eenmaal voor de bescherming der betrokken kennis vastgestelde
beveiligingsmaatregelen in acht moeten worden genomen. Met inachtneming van dezelfde beveiligingsmaatregelen kan elke Lid-Staat om licentieverlening, ook ten behoeve van particulieren, verzoeken, waarbij de desbetreffende bepalingen van artikel 12 toepassing vinden.