Milieueffectbeoordeling: De Commissie onderneemt juridische stappen voor een betere toepassing in 10 lidstaten
De Europese Commissie heeft tegen 10 lidstaten inbreukprocedures ingeleid wegens het overtreden van een belangrijk stuk EU-wetgeving betreffende de milieueffectbeoordeling (MEB) van projecten. Deze richtlijn moet ervoor zorgen dat de milieueffecten van een brede waaier van infrastructurele, industriële, mineraalwinnings- en andere projecten goed worden doorgelicht alvorens deze projecten worden uitgevoerd. Bovendien hebben de burgers door deze richtlijn belangrijke inspraakrechten. De Commissie heeft lacunes en tekortkomingen in de nationale wetgeving van de tien lidstaten gevonden en heeft daarom beslist om hen een eerste schriftelijke waarschuwing te sturen zodat de lidstaten alsnog kunnen voldoen aan alle bepalingen in de richtlijn.
Milieucommissaris Stavros Dimas verklaarde: "De EU-burgers en het Europees Parlement uiten geregeld hun bezorgdheid over de manier waarop milieueffectbeoordelingen worden uitgevoerd. Door een betere nationale en regionale wetgeving inzake milieueffectbeoordeling zullen de klachten afnemen en zal het milieu in Europa beter worden beschermd. "
De MEB-richtlijn[1] bepaalt dat lidstaten, alvorens vergunningen af te geven, een milieueffectbeoordeling moeten uitvoeren van openbare en particuliere projecten, indien deze projecten mogelijk belangrijke effecten op het milieu kunnen hebben. De doelstelling is het opsporen van milieueffecten en het beantwoorden van de vraag of deze kunnen worden voorkomen of beperkt. De burger moet worden geraadpleegd en met zijn mening moet worden rekening gehouden wanneer er wordt beslist of een project een vergunning krijgt of niet.
Voor sommige projecten, zoals de aanleg van snelwegen, zijn milieueffectbeoordelingen verplicht. Voor andere projecten, zoals stadsontwikkelingsprojecten, moeten de lidstaten eerst bepalen voor welke projecten een beoordeling is vereist.
Dit kan gebeuren aan de hand van drempelwaarden of criteria, door elk geval individueel te onderzoeken of door een combinatie van deze instrumenten, zolang maar wordt gewaarborgd dat alle projecten met significante milieueffecten worden beoordeeld.
De richtlijn werd in 1985 aangenomen en in 1997 herzien en aangescherpt. De lidstaten dienden tegen maart 1999 de nodige nationale wetgeving ter omzetting van de gewijzigde bepalingen aan te nemen. Een nieuw amendement werd in 2003 aangenomen en geeft de burgers nu het recht om beroep in te stellen voor inspraak.
De Commissie heeft de omzetting van de herziene richtlijn in de nationale wetgevingen van elke lidstaat onderzocht en vastgesteld dat lidstaten op een aantal gebieden tekortkomen. De Commissie heeft daarom een eerste schriftelijke waarschuwing gestuurd naar de volgende lidstaten: Oostenrijk, België, Cyprus, Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Luxemburg, Malta, Nederland en Polen.
De niet-naleving van de richtlijn door deze lidstaten heeft uiteenlopende oorzaken. Een probleem dat in alle lidstaten voorkwam, is dat bepaalde projectcategorieën niet moeten worden onderworpen aan MEB's en dat de manier om projecten te onderzoeken om te zien of een MEB nodig is, niet adequaat is. Vooral kleinere projecten worden niet op een passende wijze behandeld.
De belangrijkste tekortkomingen per lidstaat zijn als volgt:
België:
Zowel de federale wetgeving als de wetgeving van de drie gewesten vertonen tekortkomingen. Voor veel projectcategorieën in Wallonië en Brussel wordt niet in een MEB voorzien.
Cyprus:
Voor veel projectcategorieën zijn de criteria om te bepalen of een MEB moet worden uitgevoerd, te laks. Soms wordt aangeraden een MEB uit te voeren, maar dit is niet verplicht. Er wordt ook een al te ruime uitzondering gemaakt voor projecten voor nationale defensiedoeleinden.
Duitsland:
De Duitse federale wetgeving legt in bepaalde gevallen minimumdrempelwaarden op voor de omvang van projecten (beneden deze drempelwaarden wordt niet eens elk geval individueel onderzocht). Deze drempelwaarden lijken veel te hoog voor een aantal projectcategorieën. De Beierse wetgeving sluit voor de meeste categorieën een individuele beoordeling uit en werkt enkel met drempelwaarden. Hierdoor kan bij de beoordeling van de mogelijke milieueffecten principieel geen rekening worden gehouden met de aard en de plaats van het project.
Griekenland:
De Griekse MEB-wetgeving bevat geen bepalingen voor een aantal projectcategorieën, zoals de omschakeling van woeste grond en semi-natuurlijke gebieden naar intensieve landbouw en mineraalwinning. Deze wetgeving is ook ontoereikend wat betreft de informatie die een projectontwikkelaar moet leveren.
Luxemburg:
Luxemburg voorziet voor een aantal projectcategorieën, zoals belangrijke vervoersinfrastructuurprojecten, niet in een MEB.
Malta:
De Maltese wetgeving bepaalt dat voor elk project individueel wordt beslist of een MEB nodig is of niet. Zij biedt echter geen sluitende garanties dat de criteria van de richtlijn worden gebruikt.
Nederland:
De Nederlandse wetgeving voorziet ten onrechte niet in MEB's voor kleinere projecten. Nederland baseert zich op de omvang van het project en houdt geen rekening met de criteria van de richtlijn.
Oostenrijk:
De Oostenrijkse wetgeving neemt de criteria van de richtlijn aan de hand waarvan wordt bepaald of een project aan een MEB moet worden onderworpen of niet, niet volledig over. Zo wordt er niet verwezen naar landschappen met een historische, culturele of archeologische waarde.
Polen:
De Poolse MEB-wetgeving is, wat bepaalde projectcategorieën betreft, al te eenzijdig gebaseerd op de omvang van de projecten. Voor projecten waarvoor de vergunningsprocedure in twee fasen verloopt, wordt in de eerste fase in een MEB voorzien, maar niet in de tweede. Hierdoor worden effecten die pas achteraf zichtbaar worden, niet beoordeeld. Ook de MEB-bepalingen voor projecten met grensoverschrijdende effecten zijn onvoldoende.
Tsjechië:
De Tsjechische MEB-voorschriften leggen het recht van burgers aan banden om via de rechter hun recht op inspraak in MEB-procedures te verzekeren.
Verloop van de juridische procedure
Artikel 226 van het Verdrag verleent de Commissie de bevoegdheid om in rechte op te treden tegen een lidstaat die zijn verplichtingen niet nakomt.
Indien de Commissie van mening is dat er sprake kan zijn van een inbreuk op het EU-recht die het inleiden van een inbreukprocedure rechtvaardigt, richt zij een "schriftelijke aanmaning" (d.w.z. een eerste schriftelijke waarschuwing) aan de betrokken lidstaat, waarbij zij deze lidstaat verzoekt haar binnen een bepaalde termijn (meestal twee maanden) zijn opmerkingen te doen toekomen.
In het licht van het antwoord van de lidstaat - of indien een antwoord uitblijft - kan de Commissie besluiten de lidstaat een "met redenen omkleed advies" (d.w.z. een laatste schriftelijke waarschuwing) te doen toekomen. Daarin wordt duidelijk en definitief uiteengezet waarom de Commissie van mening is dat er een inbreuk op de EU-wetgeving is geweest en wordt de lidstaat verzocht om binnen een bepaalde periode, meestal twee maanden, zijn verplichtingen na te komen.
Indien de lidstaat het met redenen omkleed advies naast zich neerlegt, kan de Commissie besluiten de zaak voor het Europees Hof van Justitie te brengen. Als het Hof van Justitie tot het besluit komt dat er sprake is van een inbreuk op het Verdrag, moet de lidstaat die de overtreding heeft begaan alle nodige maatregelen treffen om aan zijn verplichtingen te voldoen.
Artikel 228 van het Verdrag geeft de Commissie de bevoegdheid om op te treden tegen een lidstaat die geen gevolg heeft gegeven aan een eerder arrest van het Europees Hof van Justitie. Dit artikel voorziet eveneens in de mogelijkheid voor de Commissie, het Hof te verzoeken de lidstaat een dwangsom op te leggen.
Nadere informatie over het natuurbeschermingsbeleid van de EU is beschikbaar op:
Voor de recentste gegevens over inbreuken in het algemeen, zie:
[1] Richtlijn 85/337/EEG betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewiizigd bij Richtlijn 97/11/EG en bij Richtlijn 2003/35/EG tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot w?ziging van de Richtl?nen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad.