Radicalen kunnen in KVP niet aarden - De breuk in de KVP (1968)
In de jaren zestig nam het aantal Kamerfracties sterk toe. Ten dele door afsplitsingen van bestaande partijen (de groep-Aarden/PPR, de groep-Harmsen, de groep-Goedhart/DS'70), ten dele uit protest tegen het geldende politieke bestel: Boerenpartij en D'66. In het eerste geval konden zich twee vragen voordoen: zijn Kamerleden gerechtigd hun zetel te blijven bezetten als zij uit de partij treden op de lijst waarvan zij gekozen zijn? En in hoeverre heeft de afsplitsing uit een regeringspartij consequenties voor de verhouding regering-parlement? Stel dat de regering daardoor de steun van een meerderheid ontvalt.
Beide vragen werden aan de orde gesteld toen de groep-Aarden zich van de KVP los maakte. Drs. Aarden had behoord tot het brein van het KVP-kader; hij was jarenlang directeur van het Centrum voor Staatkundige Vorming: het wetenschappelijk bureau van de KVP; een zeer bedachtzaam tacticus. Zijn medestander Janssen behoorde tot het kader van de katholieke arbeidersbeweging. Mr. Van Doorn, die voor het Kamerlidmaatschap bedankte, was zelf vroeger voorzitter van de KVP geweest; nu voorzitter van de KRO.
De socialistische oppositieleider Den Uyl verzocht het liberaal-confessionele kabinet De Jong opheldering over de gewijzigde politieke situatie. Het regeringsblok vond goed, dat het punt aan de orde kwam hoewel het dit zwaar overtrokken vond: 27 februari 1968
De Voorzitter: Ik geef achtereenvolgens het woord aan de heren Aarden en P.J. Janssen tot het afleggen van een verklaring.
De heer Aarden (KVP): Mijnheer de Voorzitter! Ik dank u, dat u mij de gelegenheid biedt, de volgende verklaring ai te leggen. In elke fractie is intern een hoge mate van vertrouwen nodig. Het vertrouwen, dat ik stel in de fractie van de KVP als geheel is in die mate afgenomen, dat het mij redelijkerwijs niet mogelijk is, verder van deze fractie deel uit te maken. Ik heb derhalve besloten, mijn lidmaatschap van de fractie van de KVP te beëindigen.
Er bestaat ruime overeenstemming over de noodzaak van een fundamentele wijziging in de politieke verhoudingen. Naar mijn mening zal de politieke heroriëntatie in ons land zich vooral in deze Kamer voltrekken. Ik meen te mogen vaststellen, dat er in belangrijke mate over de grenzen van fracties heen politieke gelijkgezindheid bestaat. De gelijkgezinden zijn naar mijn mening gedwongen, hieraan hun consequenties te verbinden. Deze gelijkgezindheid wijst in de richting van een consequent vooruitstrevende concentratie. Mijnerzijds wil ik gaarne toezeggen, dat ik deze concentratie in deze Kamer zal bevorderen.
De heer Schakel (ARP): Concentratie door afsplitsing!
De heer Aarden (KVP): Mijnheer de Voorzitter! Ik heb het op prijs gesteld, deze verklaring eerst in de Kamer af te leggen alvorens het daarbuiten te doen. Het is mij een behoefte, mijn vrienden in en buiten deze Kamer van harte dank te zeggen voor hun steun bij mijn worsteling naar een voor mij, zoals u zult begrijpen, moeilijke beslissing. Ik dank u wel.
De heer Janssen (KVP): Mijnheer de Voorzitter! Hedenochtend heb ik in een vergadering van de KVP-fractie medegedeeld, dat ik heb besloten, uit deze fractie te treden. Wat betreft de motieven, welke mij tot deze stap hebben gebracht, sluit ik mij geheel aan bij hetgeen de heer Aarden zo-even heeft gezegd. Als meest doorslaggevend argument heeft voor mij gegolden, dat een fundamenteel verschil van mening is ontstaan tussen het overgrote deel van de KVP-fractie en mij over de wegen, welke dienen te worden bewandeld om tot een werkelijke partijvernieuwing in ons land te komen.
Mijnheer de Voorzitter! Het zal u duidelijk zijn, dat tussen de opvattingen van de heer Aarden en die van mij een dusdanige grote mate van overeenstemming bestaat, dat ik uw taak als voorzitter van deze Kamer niet meer dan noodzakelijk is behoef te verzwaren. Ik zal met de heer Aarden samen verder een groep in deze Kamer vormen. Wij zouden het op prijs stellen, indien u deze groep voorlopig als: groep-Aarden zoudt willen aanduiden. Over de definitieve naam van onze groep hopen wij u binnenkort nader te informeren.
De heer De Jong, minister-president, minister van Algemene Zaken: Gaarne voldoe ik aan uw verzoek, mijnheer de Voorzitter, en aan dat van de Kamer om een verklaring af te leggen omtrent de positie van het kabinet ten gevolge van deze verandering. Het wordt uiteraard niet van mij verwacht dat ik treed in de verschillen van opvatting die tot deze verandering hebben geleid. Voor het kabinet is van belang op welke steun het verder in deze Kamer mag rekenen.
Van de fractievoorzitters van de KVP, de ARP, de VVD en CHU. heb ik de verzekering gekregen dat het kabinet op de onverminderde steun van die fracties mag rekenen. Van haar kant houdt de Regering onverminderd vast aan het programma dat in de regeringsverklaring van 18 april 1967 de Kamer bekend is gemaakt. Ik stel het op prijs nog eens deze passage ongewijzigd te herhalen :
'Het kabinet dat thans voor de Kamer treedt, acht zich een parlementair kabinet, dat op een vruchtbare samenwerking met de volksvertegenwoordiging meent te mogen rekenen. Zijn program is vastgesteld in overeenstemming met de fractievoorzitters van de partijen met geestverwanten in het kabinet; zijn samenstelling is tot stand gekomen na overleg met die fractievoorzitters.'.
Het kabinet acht zijn positie door de jongste gebeurtenissen in deze Kamer niet wezenlijk gewijzigd. Ik meen hiermede te hebben voldaan aan het verzoek in deze Kamer een verklaring af te leggen over de positie van het kabinet ten gevolge van de gebeurtenissen in de fractie van de KVP Van zijn kant stelt het kabinet een voortzetting van het gemeen overleg, op dezelfde wijze als tot nu toe plaatsvond, op prijs.
Het is voor ons land van belang, dat 's lands zaken worden behartigd zoals ik ook in de regeringsverklaring tot uitdrukking heb gebracht enerzijds met ontvankelijkheid voor wat naar vernieuwing streeft en anderzijds met beheersing van begrijpelijk ongeduld. Ik zou daaraan willen toevoegen: Ook met het streven om elkaar in vruchtbaar overleg te vinden in de vaste wil ten behoeve van ons volk en de komende generaties tot optimale resultaten te komen. Ik ben ervan overtuigd, dat deze wil bij allen hier aanwezig is. De Regering hoopt, dat zulks ook tot uiting komt in steun aan haar verdere voorstellen.
De heer Aarden (groep-Aarden): Mijnheer de Voorzitter! Ik heb met belangstelling van de verklaring van de Regering kennis genomen. Mij kan de vraag worden gesteld, hoe de heer Janssen en ik oordelen over het kabinet en of wij dit in een algemene uitspraak tot uitdrukking zouden willen brengen.
Eerst zou ik willen aanhaken aan een citaat van de minister-president. De minister-president heeft bij herhaling gezegd het kabinet een parlementair kabinet te achten. Hij heeft er zich van vergewist de onverkorte steun te genieten van de fracties van de KVP, de VVD, de ARP en de CHU in deze Kamer. Ik zou 'parlementair' in dit verband in deze zin willen gebruiken, dat er een morele zekerheid bestaat over een meerderheid in de Kamer.
Steunt een parlementair kabinet parlementair in deze zin gebruikt op afzonderlijke fracties? Wij kennen een systeem van minderheidspartijen in ons land en wij zitten hier met minderheidsfracties in de Kamer. Kan men er zich dan toe beperken als kabinet vast te stellen dat men steunt op afzonderlijke fracties? Of moet het kabinet als zodanig er zich ook van vergewissen hoe de verhouding tussen de fracties, die het tot steun dienen is? Indien da laatste opvatting van het kabinet zou worden gedeeld dan is een vraag mijnerzijds, of er mogelijkerwijze door de ontwikkeling sinds het optreden van het kabinet een verandering is opgetreden in de verhouding tussen de verschillende fracties, die het kabinet in deze Kamer tot steun dienen.
Na ingegaan te zijn op het karakter van het kabinet en dit gezien in het licht van de ontwikkeling zou ik mede namens mijn politieke vriend willen uitspreken, dat wij de daden van het kabinet zakelijk zullen beoordelen. Dat betekent niet, dat wij neutraal tegenover het kabinet staan. Het betekent ook niet, dat wij er politiek positief of negatief tegenover staan. Wij zullen ons door zakelijke overwegingen laten leiden.
Sprekend over het kabinet heeft men het over de regeerbaarheid van ons land op kortere termijn. Wij hebben ook te maken met de regeerbaarheid op langere termijn. Het zou kunnen zijn dat in verband met de ontwikkeling der politieke verhoudingen ik stel tot mijn genoegen vast, dat zich daarin fundamentele wijzigingen aan het voltrekken zijn de regeerbaarheid op langere termijn in strijd zou kunnen komen met de regeerbaarheid op kortere termijn. Dit betekent, dat het bestaan van een kabinet en van dit kabinet in de weg zou kunnen gaan staan aan de ontwikkeling op langere termijn, een ontwikkeling die m.i. gericht dient te zijn op een fundamentele wijziging der politieke verhoudingen. En dan voor de keuze staand, mijnheer de Voorzitter, geef ik het primaat aan de regeerbaarheid op langere termijn.
Handelingen TK: 1967/6811 p. 1402-1497