70 jaar Statuut voor het Koninkrijk

Koningin Juliana ondertekent in de Ridderzaal het Statuut. Naast haar staat mevrouw Tellegen, directeur van het Kabinet der Koningin.
Bron: Nationaal Archief

Op 15 december 1954 ondertekende koningin Juliana in Den Haag het Statuut voor het Koninkrijk. Daarmee kwam er een nieuw staatsverband tussen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen, waarbij de overzeese gebiedsdelen een gelijkwaardige plaats in het Koninkrijk kregen.

Sinds 1954 waren er drie belangrijke wijzigingen van het Statuut. In 1975 werd Suriname onafhankelijk en in 1986 kreeg Aruba een 'status aparte', een eigen positie binnen het Koninkrijk. In 2010 werden de Nederlandse Antillen opgeheven en werden Curaçao en Sint Maarten zelfstandige landen binnen het Koninkrijk. De eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES-eilanden) werden onderdeel van het Nederlandse staatsbestel.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Voorgeschiedenis

Suriname kwam op 31 juli 1667 bij de Vrede van Breda (na de Tweede Engelse oorlog) in Nederlands bezit, nadat het eerder dat jaar door Abraham Krijnssen was veroverd op de Engelsen. Een Engelse poging tot herovering in 1668 mislukte, maar tijdens de Franse tijd kwam Suriname tijdelijk (van 1799 tot 1802 en van 1804 tot 1816) weer in Engelse handen.

Omstreeks 1633 kwamen er Nederlanders op Curaçao en in 1636 werden Bonaire en Aruba in bezit genomen door de West-Indische Compagnie. In 1648 kwam ook de helft van Sint Maarten in Nederlandse handen (de andere helft werd Frans), evenals de Bovenwindse Eilanden Saba en Sint Eustatius. In 1795 ging het bestuur over van de W.I.C. naar de staat. Tussen 1800 en 1802 waren de eilanden in Engels bezit en tussen 1807 en 1816 in Frans bezit.

Tot de Franse tijd (1795-1813) werden Suriname en de Antillen bestuurd door de W.I.C. en pas onder het koningschap kwam er een overheidsbestuur. Tussen 1828 en 1845 was er één Gouverneur-Generaal voor beide overzeese gebiedsdelen. Daarna was er een Gouverneur van Suriname en een Gouverneur van Curaçao. Bekende Gouverneurs (van Suriname) waren Lely, Idenburg en Fock.

In beide gebiedsdelen bestond de bevolking uit slaven. Pas in 1863 zou deze worden afgeschaft. In 1866 kwam er in Suriname een volksvertegenwoordiging, de Koloniale Staten, die beschikte over het recht van amendement en budgetrecht. In de Antillen (Curaçao) bestond een Koloniale Raad, dat echter nog geen echte volksvertegenwoordiging was.

2.

Grondwetsherzieningen 1922 en 1937

Hoewel er na 1866 formeel autonomie bestond, was daarvan in de praktijk geen sprake. Besluiten van de Gouverneur konden vanuit Den Haag eenvoudig ter zijde worden geschoven. Een Staatscommissie-Bos stelde in 1911 voor dit te veranderen, maar pas na de Grondwetsherziening van 1922 was dit het geval.

In 1922 werd in de Grondwet de term 'koloniën en bezittingen in andere werelddelen' vervangen door een omschrijving van het grondgebied van het hele koninkrijk. Dat bestond volgens de gewijzigde Grondwet uit Nederland, Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao.

De gewijzigde verhouding leidde in 1937 tot een nieuw regeringsreglement, waardoor de Koloniale Staten van Suriname werden omgezet in Staten van Suriname en Curaçao een volksvertegenwoordiging kreeg, de Koloniale Raad. De macht van Nederland om zich met de gang van zaken in de gebiedsdelen te bemoeien werd drastisch ingeperkt.

3.

Interim-regeling 1949

Koningin Wilhelmina kondigde in een rede op 6 december 1942 nieuwe staatkundige verhoudingen na de bevrijding aan, waarover een Ronde Tafel Conferentie zou worden gehouden. Deze aankondiging was allereerst bedoeld met het oog op de naoorlogse verhouding tussen Nederland en Nederlands-Indië, maar ook Suriname en Curaçao (de Antillen) werden door de koningin genoemd.

Over 'de West' (Suriname en de Antillen) vond van januari tot maart 1948 een eerste Ronde Tafel Conferentie plaats. Resultaat daarvan was een nieuwe bestuursregeling. Suriname kreeg naast de Gouverneur een College van Algemeen Bestuur en rechtstreeks gekozen Staten. Ook de Antillen kreeg rechtstreeks gekozen Staten. Suriname en de Nederlandse Antillen kregen in Nederland een algemeen regeringsvertegenwoordiger.

In 1948 werd de nieuwe rechtsorde binnen het Koninkrijk grondwettelijk vastgelegd. De nieuwe verhoudingen en de nieuwe bestuursvorm voor Suriname werd voorlopig geregeld in de Interim-regeling voor Suriname van 22 december 1949. Het College van Bestuur kreeg nu de naam Landsregering en de vertegenwoordiger van Suriname in Den Haag kon voortaan deelnemen aan ministerieel overleg.

In 1951 trad voor de Antillen boven de Eilandenregeling in werking, waardoor ook de afzonderlijke eilanden een eigen bestuur en volksvertegenwoordiging kregen (de Eilandsraad).

4.

Totstandkoming Statuut van 1954

De gelijkwaardige positie van Suriname en de Nederlandse Antillen werd definitief geregeld in een Statuut. Daarover werd in april 1952 een nieuwe Ronde Tafel Conferentie gehouden.

Een meningsverschil over het recht van de West-Indische gebiedsdelen om zich eventueel af te scheiden van het koninkrijk deed besprekingen aanvankelijk mislukken. Bij nieuwe onderhandelingen in New York ging Nederland echter akkoord met vastlegging van de keuzevrijheid in de Preambule van het Statuut. De ministers Kernkamp en Luns verdedigden dit akkoord (het Memorandum van New York).

In Tweede en Eerste Kamer werd opneming van zo'n recht van afscheiding, waarop Suriname aandrong, sterk bekritiseerd. Sommigen vergeleken dit met het aangaan van een huwelijk, waarbij ook meteen de scheiding werd geregeld. Het felste verzet kwam van CHU-senator Gerretson. Hij beschuldigde minister Kernkamp (een geestverwant van hem) zelfs van landverraad.

Nadat de regering van de Antillen afstand had genomen van de uitleg die Suriname had gegeven aan het afscheidingsrecht en na nieuwe onderhandelingen begin 1954 kon uiteindelijk een voor alle partijen bevredigende oplossing worden gevonden. Er kwam een Statuut voor het Koninkrijk waarin de nieuwe verhoudingen werden vastgelegd. Het recht van afscheiding werd niet opgenomen, maar feitelijk werd dit recht wel erkend.

In beide Kamers kreeg het voorstel tot vaststelling van het Statuut in juli 1954 een ruime meerderheid. Bepaald was dat in beide Kamers een meerderheid van twee derde van de stemmen vereist was. In de Tweede Kamer stemden VVD (uitgezonderd mevrouw Fortanier-de Wit), SGP, KNP, de CHU'er Schmal en ARP-leider Schouten tegen (75 vóór en 19 tegen). In de Eerste Kamer waren CPN en VVD tegen (34 vóór en 4 tegen). De tegenstanders vonden onder meer dat wijziging van de Grondwet vereist was.

5.

Het Statuut

Het statuut legde de nieuwe rechtsorde in het koninkrijk der Nederlanden vast tussen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen. De landsdelen kunnen daarin zelfstandig en op voet van gelijkwaardigheid hun belangen behartigen en elkaar bijstand verlenen.

De Kroon van het Koninkrijk-nieuwe-stijl wordt opgedragen aan koningin Juliana en haar wettige opvolgers.

Vertegenwoordigers van de koning in Suriname en de Nederlandse Antillen blijven Gouverneurs. Zij worden door de regering (koning(in) en rijksministers) worden benoemd. Er komt een koninkrijksministerraad die bestaat uit de (Nederlandse) ministers en een gevolmachtigde minister van Suriname en van de Nederlandse Antillen. De gevolmachtigde ministers worden door de Landsregeringen aangesteld.

De koninkrijksministerraad behartigt de gezamenlijke koninkrijksaangelegenheden, te weten:

  • de defensie
  • buitenlandse betrekkingen
  • het Nederlanderschap
  • de ridderorden
  • nationaliteit van schepen
  • toelating en uitzetting van vreemdelingen
  • uitlevering

Wetten op deze terreinen worden voortaan beschouwd als Rijkswetten. De ontwerpen daarvan worden behandeld door de Staten-Generaal en de vertegenwoordigende lichamen van Suriname en de Nederlandse Antillen. Ook een gevolmachtigde minister kan een voorstel van Rijkswet indienen en hij kan deelnemen aan de beraadslaging over een ontwerp-Rijkswet in de Staten-Generaal.

Tevens kunnen de volksvertegenwoordigingen van de overzeese rijksdelen bijzondere gedelegeerden afvaardigen naar het Nederlandse parlement om aan de debatten deel te nemen.

Het statuut bevat verder bepalingen over de rechtspraak, de internationale betrekkingen, de defensie en over onderlinge bijstand, overleg en samenwerking. In afzonderlijke Landsregelingen, die door Suriname en de Nederlandse Antillen worden gesteld, wordt het bestuur van deze rijksdelen geregeld.

Vertegenwoordigers uit 'de West' krijgen ook zitting in de Raad van State van het koninkrijk (die adviseert alleen over ontwerpen van rijkswet).

Wijziging van het Statuut is alleen mogelijk als alle landen daarmee instemmen.

6.

Onafhankelijkheid Suriname en status aparte Aruba

De twee belangrijkste wijzigingen van het Statuut vonden plaats in 1975 en 1986.

In 1975 werd de band tussen Nederland en Suriname verbroken, na moeizame onderhandelingen en een emotioneel debat in de Tweede Kamer, dat eindigde in verzoening in de verdeelde Surinaamse delegatie. Het kabinet-Den Uyl vond dat het handhaven van afhankelijkheidsrelatie voor Suriname niet passend meer. De Antillen werden nog niet in staat gehad onafhankelijk te worden.

In Suriname bestond namelijk de vrees bij sommige bevolkingsgroepen (met name bij de Hindoestanen en Javanen) voor achterstelling bij de creoolse meerderheid. Pas op het laatste moment was het gelukt om een delegatie uit het Surinaamse parlement samen te stellen, die aan de debatten in Den Haag kon deelnemen.

Veel Surinaamse Nederlanders verlieten hun land en vestigden zich in Nederland. Als rijksgenoten golden ervoor hen geen beperkingen om zich in Nederland te vestigen.

 

Op 25 november van dat haar werd Suriname onafhankelijk.

In 1985 kwam er voor Aruba een zogenaamde 'status aparte'. Daarmee kreeg dat eiland een afzonderlijk bestuur, los van de vijf andere eilanden van de Antillen. Sinds 1 januari 1986 heeft Aruba een eigen landsregering, eigen volksvertegenwoordiging (Staten) en een eigen gevolmachtigde minister.

Grote voorvechter van dit streven naar grotere zelfstandigheid van Aruba was de Arubaanse politicus Bettico Croes.

7.

Opheffing Nederlandse Antillen

Per 10 oktober 2010 werd de Nederlandse Antillen als land opgeheven. Curaçao en Sint Maarten werden zelfstandige landen binnen het Koninkrijk en de eilandgebieden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (de BES-eilanden) werden onderdeel van het Nederlandse staatsbestel.

De wijziging betekende dat ook Curaçao en Sint Maarten een gevolmachtigde minister kregen, die zitting hebben in de rijksministersraad.

8.

Gevolgen voor behandeling van wetgeving

Op 14 juni 1955 kwam er voor het eerst een Rijkswet in behandeling bij de Tweede Kamer. Het betrof de goedkeuring van een internationale tinovereenkomst. Aan de behandeling namen de gevolmachtigde ministers, Pos van Suriname en Debrot van de Nederlandse Antillen, deel.

De gevolmachtigde ministers waren ook aanwezig bij de behandeling van de goedkeuringswet voor het huwelijk van prinses Beatrix met Claus von Amsberg.

Aan enkele debatten in de Tweede en Eerste Kamer werd bovendien deelgenomen door bijzondere gedelegeerden. Dat was de eerste keer het geval op 11 juli 1962 toen de Tweede Kamer een wetsvoorstel behandelde tot goedkeuring van het Associatieverdrag van Suriname met de Europese Economische Gemeenschap.

In oktober 1975 waren vijftien gedelegeerden uit Suriname aanwezig bij de - historische - debatten over de onafhankelijkheid van hun land.

Gedelegeerden uit de Antillen woonden in september 1978 de behandeling van wetsvoorstellen over goedkeuring van mensenrechtenverdragen bij. In 1985 was dat het eveneens het geval bij het debat over de 'status aparte' van Aruba.


Meer over