EMU-saldo
Het begrotingssaldo van een land geeft weer of dat land een overschot of een tekort heeft bij zijn overheidsuitgaven. Als de uitgaven in een bepaald jaar groter zijn dan de inkomsten, is er in dat jaar sprake van een tekort en groeit de staatsschuld. Het begrotingssaldo geeft dus een indicatie van de staat waarin het huishoudboekje van de overheid in een bepaald jaar verkeert.
Het is gebruikelijk dat het begrotingssaldo wordt gepresenteerd als percentage van het bruto binnenlands product (BBP). Zo wordt de omvang van het begrotingssaldo gerelateerd aan de omvang van de totale economie. De lidstaten van de Europese Unie hebben afgesproken allemaal met eenzelfde definitie van het begrotingssaldo te werken. Ze noemen dit het EMU-saldo. Het EMU-saldo wordt gemeten op transactiebasis. Dat betekent dat de economische handeling die leidt tot de uitgave of ontvangst (de transactie) zoveel mogelijk als meetmoment wordt gehanteerd.
Om precies te zijn is het EMU-saldo het vorderingensaldo van de totale overheid. Dit betekent dat niet alleen de financiën van de rijksoverheid meetellen voor het EMU-saldo, maar ook die van de decentrale overheden (zoals gemeenten, provincies en waterschappen) en premiegefinancierde sectoren als de sociale zekerheid en de zorg. Om te voorkomen dat de overheidsfinanciën van EMU-landen ontsporen, is een aantal jaren geleden in het zogenaamde Stabiliteits- en Groeipact afgesproken dat het EMU-tekort maximaal 3% van het BBP mag bedragen. Door gebrekkige naleving van de Europese afspraken en door de economische crisis hebben veel landen de laatste jaren echter grote tekorten moeten noteren en is er een schuldencrisis ontstaan.