EP stemt in eerste lezing over rapport-De Roo inzake handel in broeikasgas-emissierechten
Alexander DE ROO (GROENEN/EVA, NL)
Verslag over het voorstel voor een richtlijn houdende wijziging van de richtlijn tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, met betrekking tot de projectmechanismen van het Protocol van Kyoto
Doc.: A5-0154/2004
Procedure : Medebeslissing, eerste lezing
Debat : 19 april 2004
Stemming : 20 april 2004
Verslag aangenomen
Het Parlement heeft in eerste lezing een compromis met de Raad bereikt over de zogenaamde koppelingsrichtlijn. Deze richtlijn wijzigt de richtlijn emissiehandel en biedt bedrijven in de EU de mogelijkheid de uitstoot van broeikasgassen te verminderen door gebruik te maken van flexibele mechanismen, namelijk van het Clear Development Mechanism (CDM) en het Joint Implementation (JI) mechanisme. Het compromis is goed nieuws voor de industrie, omdat de richtlijn reeds in werking zal treden in 2005 en niet in 2008, zoals de Commissie had voorgesteld. Dit betekent dat het bedrijfsleven reeds vanaf het begin van de emissierechtenhandel in de EU een deel van de reductie van de uitstoot zal kunnen realiseren in derde landen, bijvoorbeeld in de ontwikkelingslanden (onder het CDM-mechanisme) of in transitielanden (Oost-Europa, onder het JI-mechanisme).
Het Kyoto-protocol zal in 2008 in werking treden, mits het door voldoende landen wordt geratificeerd. De Europese Unie wil echter al eerder beginnen met het terugdringen van de CO2-uitstoot. Deze reductie zal in eerste instantie op grond van nationale plannen in de lidstaten moeten plaatsvinden, later zullen de 'Kyoto-mechanismen' worden ingevoerd. Onder de Kyoto-mechanismen wordt verstaan de handel in uitstootrechten en de CDM en JI-mechanismen.
De koppelingsrichtlijn maakt het voor de Europese industrie mogelijk snel gebruik te maken van de flexibele mechanismen CDM en JI. Deze mechanismen maken het de lidstaten en de industrie in de lidstaten mogelijk een deel van de Kyotodoelen te bereiken door de uitstoot van broeikasgassen in derde landen te verminderen tegen lagere kosten dan diezelfde vermindering in eigen land met zich mee zou brengen. Het realiseren van de uitstootvermindering in die landen waar dit het goedkoopst is, brengt een aantal voordelen met zich mee: Europese bedrijven zullen investeren in de ontwikkeling van milieutechnologie en de overdracht ervan aan ontwikkelingslanden en de ontwikkelingslanden worden geholpen hun doelen op het gebied van duurzame ontwikkeling te realiseren. Het idee achter de reductie van broeikasgasemissies in derde landen is het volgende: het primaire doel is de reductie van de uitstoot. Het maakt minder uit waar op aarde die vermindering wordt gerealiseerd. Het ligt dan ook voor de hand dat de vermindering daar wordt gerealiseerd waar dat het goedkoopst is.
De issues waar een compromis het moeilijkst te bereiken was, betroffen de invoering van een plafond aan het gebruik van JI en CDM, het gebruik van koolstofputten (zoals woudplantages) en van grote waterkrachtcentrales. Onder het bereikte compromis kunnen de lidstaten zelf limieten vaststellen voor het gebruik van de flexibele mechanismen. Dit doet overigens niets af aan de politieke overeenkomsten van Bonn en Marrakech volgens welke op de eerste plaats binnenlandse maatregelen moeten worden genomen om de uitstoot terug te dringen. In de richtlijn emissiehandel heeft het Parlement ook de bepaling opgenomen, dat ten minste 50% van de reductie binnen de EU moet worden gerealiseerd.
Met koolstofputten wordt bijvoorbeeld de aanplant van bossen bedoeld, omdat bossen koolstofdioxide uit de lucht halen en omzetten in zuurstof. Het EP steunt het standpunt van de Europese Commissie, dat koolstofputten niet langer onder de JI en CDM-mechanismen mogen vallen. Rapporteur Alexander DE ROO (GROENEN/EVA, NL) lichtte dit standpunt met een eenvoudige vraag toe: wat gebeurt er als een woudplantage afbrandt? Worden de koolstofkredieten dan teruggegeven? Het effect van koolstofputten is te moeilijk meetbaar en nauwelijks controleerbaar. Dit standpunt is in het compromis door de Raad overgenomen.
Het Parlement wilde ook grote waterkrachtcentrales van de flexibele mechanismen uitsluiten omdat deze vaak negatieve sociale of milieugevolgen hebben. Dit standpunt is niet geheel in het compromis overgenomen. Volgens het compromis zullen projecten voor de elektriciteitsproductie door waterkracht meegeteld worden onder de JI en CDM-mechanismen. De lidstaten moeten echter, wanneer zij waterkrachtprojecten beoordelen die meer dan 20 MW zullen genereren, garanderen dat de relevante internationale voorwaarden en richtsnoeren zullen worden gerespecteerd.