VII De tweevoudige kloof: Antithese en klassenstrijd (1888-1918)

Achtergrondinformatie bij het zevende hoofdstuk van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

De periode

Periode 1888-1918: Antithese

Deze periode wordt beheerst door de zogenaamde Antithese. Deze leer van Abraham Kuyper gaat ervan uit dat er een politieke scheiding bestaat tussen gelovigen en niet-gelovigen. De protestant-christelijken (antirevolutionairen en christelijk-historischen) en katholieken vormen de rechterzijde (ook wel Coalitie), en de liberalen de linkerzijde. Afwisselend treden kabinetten op van 'rechts' of 'links'. Alleen in de periode 1894-1897 is sprake van enige samenwerking tussen beide.

2.

Personen

Æ. baron Mackay

Bescheiden, zelfs wat schuchtere antirevolutionair politicus uit een Gelders adellijk geslacht van bestuurders. Was rechter in Zutphen en lange tijd Tweede Kamerlid (en een jaar voorzitter). Formeerde in 1888 het eerste confesssionele kabinet en gold als een bekwaam kabinetsleider. Wist als gelovig en overtuigd antirevolutionair steeds pragmatisch en diplomatiek te opereren en naar oplossingen te zoeken. Uit plichtsbesef verruilde hij in 1890 het ministerschap van Binnenlandse Zaken voor dat van Koloniën. Keerde na zijn ministerschap terug in de Tweede Kamer en was ten tijde van het kabinet-Kuyper opnieuw Tweede Kamervoorzitter. Hoewel hij in 1894 ten aanzien van het kiesrecht de zijde van Lohman koos, trad hij niet toe tot de CH-partij toe, maar bleef hij antirevolutionair. Sloot zijn loopbaan af als staatsraad.

A. (Abraham) Kuyper

'Abraham de geweldige'. De grote voorman en stichter van de Anti-Revolutionaire Partij, de partij van de 'kleine luyden'. Krachtig organisator en goed spreker. Stichtte ook het dagblad De Standaard, de Vrije Universiteit en de Gereformeerde Kerk, nadat hij een afscheidingsbeweging (Doleantie) had geleid. Was predikant en werd in 1874 Tweede Kamerlid, maar verliet de Kamer al na drie jaar. Keerde in 1894 echter terug en werd voorzitter van de meer democratische antirevolutionairen. Leidde in 1901-1905 een coalitiekabinet, dat vooral in de herinnering bleef voortleven door het de kop in drukken van de Spoorwegstaking in 1903 en door de ontbinding van de Eerste Kamer in 1904. Kwam in 1908 in conflict met Heemskerk en in 1909 in opspraak door de zgn. lintjesaffaire, maar werd desondanks tot zijn dood door zijn achterban als de door God gegeven leider beschouwd.

H.J.A.M. (Herman) Schaepman

Priester, dichter en dé grote voorman van de katholieken aan het einde van de negentiende eeuw. Werd in 1880 als eerste priester Tweede Kamerlid. Ontwierp een politiek programma en sloot een verbond met de antirevolutionairen (de 'Coalitie') van Kuyper. Stond in eigen kring lange tijd nogal geïsoleerd, omdat hij veel progressiever en socialer was dan zijn geloofsgenoten (veelal industriëlen) in de Kamer. Steunde de kiesrechtuitbreiding, invoering van de leerplicht en afschaffing van de plaatsvervanging bij het leger. Pas in 1901 werd hij fractievoorzitter. Was hoogleraar aan het Seminarium te Rijsenburg. Boeiende en geestige spreker met een levendige voordracht. Ook een goed schrijver. In de omgang gezellig, goedlachs, praatgraag, en met iedereen op goede voet.

A.F. de Savornin Lohman

Protestants politicus; voorman van de christelijk-historischen. Aristocratische, maar ook temperamentvolle Groninger die driftig kon reageren en zich soms zeer scherp uitliet tegen politieke tegenstanders. Stond echter wel open voor argumenten van anderen. Had een sterk juridische inslag bij de benadering van vraagstukken. Werd in 1879 Tweede Kamerlid voor de antirevolutionairen en bleef dat tot 1921 (onderbroken door een kort ministerschap in het kabinet-Mackay en enige jaren in de Eerste Kamer). Brak samen met Kuyper met de Hervormde Kerk, maar keerde zich later af van de antirevolutionaire voorman. Van 1884 tot een conflict in 1896 hoogleraar aan de VU. Voor- en nadien rechter. Als vooraanstaand, invloedrijk staatsman was hij tot op hoge leeftijd één van de belangrijkste adviseurs van koningin Wilhelmina.

Th. (Theo) Heemskerk

Antirevolutionair die bijna vijfenveertig jaar actief was als politicus. Zoon van de conservatieve staatsman J. Heemskerk Azn. en afkomstig uit een Amsterdams remonstrants koopmansgezin. Werd later gereformeerd. Kwam in 1888 in de Tweede Kamer en was tevens zeven jaar wethouder van Amsterdam. Weigerde in 1901 minister te worden onder Kuyper en werd in 1908 tegen diens zin kabinetsleider, hetgeen leidde tot een conflict. Na zijn premierschap staatsraad en in de periode 1918-1925 minister van Justitie die belangrijke wetgeving tot stand bracht. In 1929 verving Colijn hem nogal onverhoeds als fractievoorzitter. Hij bleef toen wel Kamerlid. Had de naam zaken soms wat te gemakkelijk op te nemen, maar wist zich door zijn intellect en spreekvaardigheid steeds staande te houden in debatten. Zijn luchtige wijze van optreden bezorgde zijn regeerperiode het predikaat 'jolig Christendom'.

A.S. (Syb) Talma

Als minister in het kabinet-Heemskerk één van de grondleggers van de sociale wetgeving in Nederland. Sociaal voelende predikant die bij de Tweede Kamerverkiezingen in 1901 Troelstra versloeg in het district Tietjerksteradeel. Grote stevig gebouwde man met een jeugdig aanzien en een rustige spreektrant zonder preektoon (al vonden sommigen hem een 'langspreker'). Werd bij het totstandbrengen van zijn wetgeving vooral tegengewerkt door conservatieve geloofsgenoten in ARP en CHU. Bracht wel de Invaliditeits- en ouderdomswet en de Ziektewet tot stand, maar deze werden pas na enkele jaren ingevoerd. Harde werker, die zowel onder de zwaarte van het ambt als onder de tegenwerking bij zijn wetgevende arbeid leed. Werd na zijn ministerschap weer predikant, maar overleed al na enkele jaren.

S. (Sam) van Houten

Onafhankelijk en individualistisch liberaal, die bijna veertig jaar een belangrijke rol in de Nederlandse politiek speelde. Advocaat in en afgevaardigde van Groningen. Gold bij binnenkomst in het parlement als uiterst progressief. Zette zich af tegen de leer van staatsonthouding van Thorbecke. Bracht in 1874 via een initiatiefvoorstel het bekende Kinderwetje tot stand. Kwam geleidelijk in conservatiever vaarwater en keerde zich tegen de plannen van Tak voor algemeen mannenkiesrecht. Bracht als bekwaam minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Röell in 1896 wel zeer krachtdadig een belangrijke kiesrechtuitbreiding tot stand. Zijn rol was daarna grotendeels uitgespeeld, al bleef hij begin twintigste eeuw actief als tegenstander van de evenredige vertegenwoordiging. Beminnelijk man in de omgang met een brede belangstelling; cultuurminnend en erudiet.

J.P.R. Tak van Poortvliet

Liberale Zeeuwse staatsman in de tweede helft van de negentiende eeuw. Begon als commies-griffier van de Tweede Kamer en was vanaf 1870 een actief Kamerlid, die onder andere de aanzet gaf tot twee enquêtes. Werd in het kabinet-Kappeyne van de Coppello minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid. Behoorde tot de vooruitstrevende liberalen en streefde in zijn tweede ministersperiode (van Binnenlandse Zaken) in het kabinet-Van Tienhoven naar kiesrechtuitbreiding. Ontbond in 1894 de Kamer vanwege het verzet tegen dat voorstel. De verkiezingen stonden geheel in het teken van zijn kiesrechtvoorstel. Was na zijn nederlaag een gebroken man, wiens rol was uitgespeeld. Hem werd wel eens gebrek aan tact en plooibaarheid verweten.

H. (Hendrik) Goeman Borgesius

Vooraanstaand Gronings liberaal politicus, met grote politieke talenten. Pragmatisch ingesteld en gematigd vooruitstrevend. Was onderwijzer en hoofdredacteur van dagblad Het Vaderland. Vervolgens veertig jaar Tweede Kamerlid, waarvan vier jaar voorzitter. Gaf als Kamerlid de aanzet tot de arbeidsenquête van 1886. Leidde na 1893 de fractie van de vooruitstrevende liberalen in de Tweede Kamer. Bekwaam wetgever, die als minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Pierson onder andere de Woningwet en de Gezondheidswet tot stand bracht. Formeerde in 1905 het kabinet-De Meester, maar nam daarin zelf geen zitting. Als Kamervoorzitter vermaard vanwege zijn versprekingen ('Curiname en Suraçau'). Hield als Kamerlid goed doorwrochte en vurige betogen, die meestal met veel belangstelling werden beluisterd.

N.G. Pierson

Financieel en economisch deskundige die als minister met veel gezag sprak. Was afkomstig uit een Amsterdamse handels- en bankiersfamilie, die ook veel predikanten voortbracht. Behoorde tot de ethische richting in de Hervormde kerk. Hoogleraar economie in Amsterdam en daarna president van de Nederlandse Bank. Bracht als minister van Financiën in het kabinet-Van Tienhoven een belangrijke belastingherziening tot stand. Leidde later een kabinet dat bekend werd als 'kabinet van sociale rechtvaardigheid'. Nadien nog vier jaar liberaal Kamerlid voor het district Gorinchem. Stond als persoon bij velen hoog aangeschreven, vanwege zijn milde omgangsvormen, maar was politiek gezien wat naïef.

P.W.A. Cort van der Linden

Kleine, statige en beheerste geleerde, die door zijn premierschap tijdens de Eerste Wereldoorlog één van de belangrijkste staatsmannen van de twintigste eeuw werd. Progressief denkende Groningse jurist en hoogleraar. Zoon van een Tweede Kamerlid en zelf enige tijd plaatsvervangend griffier. Liberaal, maar geen partijman. Bracht als minister van Justitie in het kabinet-Pierson (1897-1901) belangrijke wetgeving tot stand onder andere over kinderrecht. Zijn kabinet bracht de Grondwetsherziening van 1917 tot stand, waarbij het algemeen mannenkiesrecht, de evenredige vertegenwoordiging en de financiële gelijkstelling van bijzonder en openbaar onderwijs werden geregeld. Stond als premier boven de partijen en had zeer veel gezag. Kreeg vanwege zijn wijze beleid tijdens de Eerste Wereldoorlog nog tijdens zijn ministerschap de titel 'minister van staat'. Was na 1918 tot op hoge leeftijd staatsraad.

D. (Dirk) Bos

Voorman van de vrijzinnig-democraten en in de jaren 1913-1916 leider van de vrijzinnige concentratie, het samenwerkingsverband met de drie liberale partijen. Onderwijzer, bankier en handelaar uit Oost-Groningen. Actief op velerlei maatschappelijke terreinen (onder andere het onderwijs, de middenstand en de kunsten). Vooraanstaand vrijzinnig-democratisch Tweede Kamerlid. Volgde in 1913 Drucker op als politiek leider van de VDB. Zijn poging in 1913 om een kabinet te vormen, waarvan ook sociaaldemocraten deel uitmaakten, strandde op de weigering van de SDAP. Als voorzitter van de Bevredigingscommissie speelde hij een belangrijke rol bij de wijziging van het onderwijshoofdstuk in de Grondwet. Overleed echter vóór hij de resultaten daarvan kon zien.

F. Domela Nieuwenhuis

De grote voorman van de revolutionair socialisten aan het eind van de negentiende eeuw. Was aanvankelijk luthers predikant, maar verliet in 1879 de kerk. Als redacteur van 'Recht voor Allen' veroordeeld wegens majesteitsschennis. In 1888 met steun van Kuypers 'kleine luyden' door het district Schoterland tot Tweede Kamerlid gekozen. Vroeg daar aandacht voor de grote sociale noden. Keerde zich later van de parlementaire democratie af en kwam in anarchistisch vaarwater terecht. Werd door zijn aanhangers als een soort apostel beschouwd; zijn portret hing in menig arbeiderswoning. Zijn begrafenis in Amsterdam in 1919 werd door tienduizenden arbeiders bijgewoond.

P.J. (Pieter Jelles) Troelstra

De grote voorman van de sociaaldemocraten en voorvechter van de rechten van arbeiders aan het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw. Was advocaat in Leeuwarden en richtte in 1894 met elf anderen de SDAP op. Kwam in 1897 met Van Kol in de Tweede Kamer en werd, ondanks de afkeer die anderen van zijn denkbeelden hadden, al snel erkend als goed politiek debater. In 1901 niet herkozen, maar in 1902 teruggekeerd via een Amsterdams district. Was een goed spreker, zowel in het parlement als bij massabijeenkomsten. Soms kregen zijn emoties - hij had een tamelijk zwak zenuwgestel - de overhand, waardoor hij onbezonnen reageerde. Het beste voorbeeld daarvan is zijn revolutiepoging in november 1918. Bleef desondanks zeer populair bij zijn achterban. Was ook redacteur van socialistische dagbladen en Fries dichter.

3.

Gebeurtenissen

Het debuut van Domela Nieuwenhuis - Interpellatie veenstakingen (1888)

Ferdinand Domela Nieuwenhuis maakte in 1888 als eerste socialist zijn debuut in de Tweede Kamer.

Takkianen en anti-Takkianen (1894)

De verkiezingsstrijd in april 1894 stond geheel in het teken van de uitbreiding van het kiesrecht. De vooruitstrevende liberalen en een deel van de antirevolutionairen wilden daarbij verder gaan dan de oud-liberalen en het conservatieve deel van de ARP. Bij de Katholieken was de overgrote meerderheid tegen al te vergaande kiesrechtuitbreiding.

Een onbezonnen aanslag - Indiening der 'Worgwetten' (1903)

In 1903 weigerden in vakbonden georganiseerde havenarbeiders goederen mee te geven aan ongeorganiseerde arbeiders van een ander bedrijf. Zij werden daarop ontslagen. Hierover ontstond een groot arbeidsconflict in het Amsterdamse havengebied, waarbij zich ook spoorwegpersoneel (ambtenaren) aansloten. Omdat voor onrust en opstand werd gevreesd, kwam het kabinet met (spoed)wetgeving om een stakingsverbod voor ambtenaren in te stellen. Minister-president Kuyper diende het wetsvoorstel persoonlijk in de Tweede Kamer in.


Ontbinding van de Eerste Kamer in 1904

Op 19 juli 1904 ontbond het kabinet-Kuyper de Eerste Kamer. Reden daarvoor was de verwerping vijf dagen eerder van een wijziging van de Hoger-onderwijswet. De wetswijziging zou afgestudeerden aan bijzondere universiteiten, zoals de Vrije Universiteit, dezelfde rechten geven als afgestudeerden aan openbare universiteiten.

De Lintjeszaak - Boetekleed van Kuyper (1909)

De grote verkiezingswinst voor de christelijke coalitie van 1909 bracht niet - zoals verwacht was - de oude Kuyper terug aan het bewind. Tijdens de verkiezingscampagne beschuldigde een advocaat uit Heemstede, mr. Tideman, hem van gunstbetoon of corruptie.

Smerige bende! Dompers ben jullie - Obstructie van Schaper (1910)

In maart 1910 werd in de Tweede kamer de 'obstructie' als wapen van de minderheid geboren. De sociale verzekeringen van de antirevolutionaire minister Talma prijkten op de agenda. De bewindsman had de Kamer beantwoord. Door onoplettendheid van de linkse oppositie had de voorzitter, de goedwillende maar niet zeer krachtige graaf Van Bylandt, de beraadslagingen kunnen sluiten, zonder dat gebruik was gemaakt van de mogelijkheid tot repliek.

Algemeen kiesrecht van Cort van der Linden - Grondslag voor parlementaire stelsel (1915)

Het kabinet-Cort van der Linden heeft midden in oorlogstijd de grondslag gelegd voor de pacificatie-politiek, welke vooral ten tijde van de brede basis de Nederlandse staatkunde zou kenmerken.

5.

Tweede Kamer


Meer over