Kabinetsformatie 1951

Minister Stikker (VVD) van Buitenlandse Zaken kreeg de opdracht om informatie over oplossing van de ontstane crisis over Nederlands Nieuw-Guinea in te winnen. Hij was geen formateur, maar informateur. Tijdens de formatie, werd aanvankelijk geprobeerd om de positie van de PvdA te verzwakken, bijvoorbeeld door vervanging van Drees als premier. Uiteindelijk kreeg KVP-leider Romme het voor elkaar om het kabinet-Drees II te formeren, waarin enkele katholieke bewindspersonen waren vervangen en er (opnieuw) een CHU-minister kwam.

Het geschil dat tot de crisis had geleid, werd voorlopig van de politieke agenda gehaald.

Contentssopgave van deze pagina:


1.

Overzicht

2.

Verloop van de formatie

Informatie-Stikker

Na de kabinetscrisis in 1951 werd de Tweede Kamer niet ontbonden. De koningin gaf de VVD'er Stikker namelijk opdracht informatie in te winnen over de mogelijkheden een kabinet te vormen dat het vertrouwen van de Tweede Kamer zou hebben. Dat was min-of-meer een novum. De informateur was hiermee geboren.

Stikker onderzocht of het mogelijk was om de machtspositie van de PvdA te versmallen. In zijn opzet zou Drees minister van Sociale Zaken worden, zou Lieftinck niet meer terugkeren op Financiën en bleven nog maar vier zetels (inclusief vicepremierschap) over voor de sociaaldemocraten. In minister Van den Brink zag hij een nieuwe premier. Vervanging van Drees als premier was voor de PvdA echter onaanvaardbaar en Stikker kon dan ook geen oplossing aandragen.

Formatie-Drees en Van Schaik

Vervolgens belastte de koningin demissionair premier Drees en demissionair vicepremier Van Schaik met een formatieopdracht. Op het eerste gezicht leek doorgaan met het zelfde kabinet de meest logische optie: Stikker, om wie alle problemen te doen waren geweest, genoot nog steeds het vertrouwen van de KVP en PvdA. Bij de pogingen tot reconstructie werd ARP'er W.F. de Gaay Fortman, buiten ARP-leider Schouten om, benaderd voor een ministerschap zonder portefeuille. Later zou hij zelf Justitie claimen.

De Korea-oorlog bracht echter een moeilijkheid met zich mee: dit gewapende conflict veroorzaakte niet alleen extra defensiekosten, maar had ook een lichte recessie in Nederland tot gevolg. Extra maatregelen waren nodig om deze het hoofd te kunnen bieden. Met moeite kwamen die maatregelen, die in overleg met alle ministers waren genomen, tot stand. Ze behelsden onder andere: extra uitgaven voor defensie, bezuinigingen van f 150 miljoen en het 'bevriezen' van de subsidies en investeringen. Uiteindelijk bleek dit pakket maatregelen, bovenop het eerdere regeerakkoord, met enkele toevoegingen de basis om verder te regeren.

Na de bereikte overeenstemming over te nemen maatregelen, verbond Stikker echter nieuwe voorwaarden aan zijn aanblijven. Hij wilde een verdubbeling van de posten voor zowel de CHU als voor de VVD, die ten koste zouden moeten gaan van de posten van de PvdA en de KVP. Bovendien was KVP-minister Van Maarseveen niet langer meer acceptabel voor de VVD. Daarop gaven Drees en Van Schaik hun opdracht terug.

Formatie-Steenberghe

De volgende formatieopdracht werd verleend aan de katholieke oud-minister Steenberghe, een exponent van de rechtervleugel van zijn partij. Steenberghe probeerde met instemming van de fractievoorzitters, maar zonder die van de fracties, een kabinet te formeren. Dit kabinet zou uit de vijf grote partijen moeten bestaan, dus inclusief ARP. Steenberghe zelf zou premier worden, Stikker zou Buitenlandse Zaken behouden, Van den Brink bleef op Economische Zaken en Drees zou Sociale Zaken en het vicepremierschap toebedeeld krijgen. Deze verdeling was niet aanlokkelijk voor de PvdA.

Als basis voor zijn program nam Steenberghe de punten van Drees en Van Schaik, met hier en daar een eigen interpretatie. Zo voegde hij onder andere een paragraaf over Nieuw-Guinea toe. De KVP, CHU en VVD leverden geen problemen op bij de onderhandelingen over de beleidspunten. De PvdA deed dat echter wel, voornamelijk over de paragraaf aangaande Nieuw-Guinea.

De ARP en CHU begonnen ook te morren over de portefeuilleverdeling. De ARP nam geen genoegen met één post (Verkeer en Waterstaat), terwijl de CHU ook twee zetels wilde zodra de ARP die kreeg. De PvdA wilde echter niet afwijken van de verhoudingen in het kabinet. Uiteindelijk besloot Steenberghe zijn opdracht in te leveren.

(In)formatie-Romme

Na enkele dagen beraad werd Romme benoemd tot informateur, met een brede onderzoeksopdracht. Het door hem opgestelde programma, vrijwel identiek aan dat van Steenberghe, bood hij aan de vijf fractievoorzitters aan, met het verzoek om onaanvaardbare punten te melden. De kwestie-Nieuw-Guinea werd in de 'ijskast' gezet. Alle fractievoorzitters gingen akkoord met regeringsdeelname, onder voorbehoud van de invulling van de ministersposten.

In eerste instantie streefde Romme naar een zetelverdeling van 6-5-2-1-1 voor respectievelijk KVP, PvdA, ARP, VVD en CHU. De ARP kreeg twee ministersposten van minder belang (Verkeer en Waterstaat en Oorlog en Marine). Hoewel De Gaay Fortman beschikbaar was voor Justitie en de CHU bereid was Verkeer en Waterstaat in te ruilen voor Justitie, blokkeerde Schouten uiteindelijk regeringsdeelname van de ARP. Schouten claimde onder meer Onderwijs en dat was voor de KVP onaanvaardbaar. Ook J. Meynen, kandidaat voor Oorlog en Marine, weigerde toetreding. De VVD-fractie claimde nu een tweede zetel, maar Stikker had geen behoefte aan een VVD-collegaminister.

Stikker bleef wel, mede op aandringen van de koningin, minister van Buitenlandse Zaken. Hij moest om de VVD-fractie te laten instemmen met regeringsdeelname echter dreigen met vertrek uit de partij. Romme wilde verder de katholieke bewindslieden Van Schaik en Struycken niet meer terugzien in het volgende kabinet en Van Maarseveen verruilde Overzeese Rijksdelen voor Binnenlandse Zaken. De partijloze directeur van de Staatsmijnen, Wemmers, trad toe als minister van Verkeer en Waterstaat. Hij beschouwde zich als vertegenwoordiger van ARP, CHU en VVD gezamenlijk.

Romme voltooide hierna de formatie (hij kreeg op 13 maart de formatieopdracht). De uiteindelijke zetelverdeling was 6-5-2-1-1 (KVP, PvdA, CHU, VVD en partijloos), met Drees opnieuw als premier van het gevormde kabinet Drees-II.

4.

Betrokken personen

De formateurs

D.U. (Dirk) Stikker

Liberale naoorlogse voorman met een nuchtere, zakelijke inslag. Zoon van een Groningse herenboer. Begon als bankier en was later directeur van bierbrouwerij Heineken. Legde als organisator van de Stichting van de Arbeid tijdens de Tweede Wereldoorlog de basis voor de naoorlogse overlegeconomie. In 1946 medeoprichter van de Partij van de Vrijheid en in 1948 van de VVD. Werd in dat jaar als minister van Buitenlandse Zaken opgenomen in het kabinet-Drees I. Tijdens zijn ministerschap werd de NAVO opgericht en de aanzet gegeven voor Europese samenwerking. Hijzelf was vooral atlanticus en tegenstander van Europees federalisme. Kwam in 1951 in conflict met partijleider Oud over Nieuw-Guinea. Na zijn vertrek uit de politiek ambassadeur en daarna secretaris-generaal van de NAVO. Stond bekend als tamelijk ijdel.

W. (Willem) Drees

'Vadertje Drees'. Eén van de grootste twintigste-eeuwse politici, onder wiens leiding na de Bevrijding zowel de dekolonisatie als de wederopbouw plaatsvonden. Overtuigd sociaaldemocraat, maar wel zeer pragmatisch ingesteld ('niet alles kan, en zeker niet alles tegelijk'). Groeide op in Amsterdam en klom op van stenograaf, SDAP-wethouder van Den Haag en Kamerlid, tot minister en minister-president. Had als wethouder van Den Haag al voor 1940 een goede naam als bestuurder. In de oorlog enige tijd gijzelaar en centrale figuur in het politieke verzet. Bracht in 1947 als minister van Sociale Zaken de Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand, de voorloper van de AOW. Werd zowel daardoor, als door zijn leiderschap en soberheid een populair staatsman, ook buiten zijn eigen kring. Tien jaar premier van brede coalities waarvan PvdA en KVP de kern vormden. Had goede contacten met Beel. Brak in de jaren '70 met zijn partij, de PvdA, uit onvrede over de koers. Sober levende en altijd eenvoudig gebleven man, die een zeer hoge leeftijd bereikte.

J.R.H. (Joop) van Schaik

Vooraanstaande katholieke politicus, zowel voor als na de Tweede Wereldoorlog. Was advocaat. Behoorde als Kamerlid tot de linkervleugel van zijn fractie en was in 1923 aanvoerder van de dissidenten die de Vlootwet torpedeerden. Werd in 1929 Tweede Kamervoorzitter en in 1933 minister van Justitie in het kabinet-Colijn II. Kreeg te maken met de problemen rond de instroom van Duitse (deels Joodse) vluchtelingen en voerde een restrictief toelatingsbeleid. Werd in 1937 weer Kamervoorzitter. Protesteerde op 10 mei 1940 kort, maar krachtig tegen de Duitse inval. Formeerde in 1948 met Drees een kabinet op brede basis en gaf daaraan als vicepremier mede leiding. Bracht een nieuwe staatsregeling voor Suriname tot stand. Geen boeiend spreker, wel bekwaam jurist en algemeen geacht.

M.P.L. (Max) Steenberghe

Katholieke werkgever, die op jonge leeftijd minister van Economische Zaken werd. Trad in 1935 uit het kabinet, omdat hij vond dat Nederland de gulden moest devalueren. In het vierde kabinet-Colijn koos hij de zijde van Romme tegenover Colijn en De Wilde. Weigerde als minister in het kabinet-De Geer II in mei 1940 aanvankelijk met zijn collega's uit Den Haag te vertrekken en deed dat pas nadat hij zelfstandig de bestuursoverdracht aan generaal Winkelman had geregeld. Verliet in 1941 na een conflict het Londonse kabinet. Na de oorlog gold hij als voorman van een naar hem genoemde conservatieve groep in de KVP. Stond bekend als een harde, zakelijke en loyale werker; meer ondernemer dan politicus.

C.P.M. (Carl) Romme

Voorman van de KVP die met Drees in de naoorlogse jaren de Nederlandse politiek domineerde. Was voor de Tweede Wereldoorlog als jong Amsterdams gemeenteraadslid al een gedreven katholiek politicus. Na een hoogleraarschap in Tilburg werd hij in 1937 minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet-Colijn. Streefde een actievere werkgelegenheidspolitiek na en kreeg bekendheid door zijn spaarregeling voor werklozen ('het kwartje van Romme'). Werd na de oorlog geen minister meer, waarbij mogelijk zijn wat omstreden rol in de oorlog (commissaris van een reclamebedrijf dat ook voor de Duitsers werkte) een rol speelde. Was tot 1961 fractieleider en werd toen staatsraad. Was tevens politiek commentator van De Volkskrant. Begenadigd spreker, die prachtige zinnen maakte. Harde werker: las als enige alle kamerstukken. Politieke peetvader van Klompé en Schmelzer. Bijnaam: 'de Sfinx van Overveen'.

De fractievoorzitters bij de onderhandelingen

C.P.M. (Carl) Romme

Voorman van de KVP die met Drees in de naoorlogse jaren de Nederlandse politiek domineerde. Was voor de Tweede Wereldoorlog als jong Amsterdams gemeenteraadslid al een gedreven katholiek politicus. Na een hoogleraarschap in Tilburg werd hij in 1937 minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet-Colijn. Streefde een actievere werkgelegenheidspolitiek na en kreeg bekendheid door zijn spaarregeling voor werklozen ('het kwartje van Romme'). Werd na de oorlog geen minister meer, waarbij mogelijk zijn wat omstreden rol in de oorlog (commissaris van een reclamebedrijf dat ook voor de Duitsers werkte) een rol speelde. Was tot 1961 fractieleider en werd toen staatsraad. Was tevens politiek commentator van De Volkskrant. Begenadigd spreker, die prachtige zinnen maakte. Harde werker: las als enige alle kamerstukken. Politieke peetvader van Klompé en Schmelzer. Bijnaam: 'de Sfinx van Overveen'.

J.G. Stokman

Pater Stokman. In Leuven gepromoveerde magister in de theologie. Als Tweede Kamerlid lange tijd de tweede man en vertrouweling van Romme in de KVP-fractie. Was adviseur van de katholieke vakbeweging en in de oorlog lid van het College van Vertrouwensmannen. Speelde in 1945 een belangrijke rol bij de oprichting van de KVP en daarna bij het bepalen van de koers van die partij. Was tegen de veroordeling van de PvdA in het Bisschoppelijk Mandement van 1954, maar voorstander van de vermaningen om tot katholieke eenheid te komen. Onderwijswoordvoerder van de KVP-fractie. Stapte later over naar de Eerste Kamer en behoorde eind jaren zestig tot de christen-radicalen in zijn partij. Op Prinsjesdag in zijn magistersmantel en met baret met paarse pluim een opvallende verschijning.

J.A.W. (Jaap) Burger

PvdA-voorman die in het tijdperk-Drees, maar ook nadien, onder meer als formateur, een vooraanstaande politieke rol speelde. Was advocaat in Dordrecht en werd in 1944 als Engelandvaarder opgenomen in het kabinet-Gerbrandy. Een conflict met Gerbrandy over de naoorlogse berechting van 'foute' Nederlanders leidde tot zijn aftreden. In 1945 voor de SDAP lid van het Nood-parlement en vanaf 1952 als fractievoorzitter naast Drees de voornaamste PvdA-politicus. In 1955 en 1956 succesvol informateur. Verliet in 1962 de Tweede Kamer na kritiek op zijn ongepolijste stijl. Werd daarna senator en in 1970 staatsraad. Mede door zijn directe wijze van uitdrukken en doortastende optreden wist hij in 1973 een wig te drijven in het confessionele kamp en werd hij de architect van het kabinet-Den Uyl. Was behalve PvdA-voorman ook voorzitter van de VARA.

J. (Jan) Schouten

Bijna veertig jaar lid van de Tweede Kamer voor de ARP en drieëntwintig jaar de zeer dominante fractie- en partijvoorzitter, wiens wil in de fractie wet was. Zoon van een haringvisser uit Maassluis die al op jonge leeftijd ging werken. Subliem product van de Gereformeerde Jongelingsvereniging en typische mannenbroeder. Autodidact. Was in Rotterdam enige tijd wethouder. Fractievoorzitter van de ARP in de Tweede Kamer vanaf de jaren dertig en opvolger van Colijn. Tijdens de bezetting moedig, karaktervast en onverzettelijk. Overleefde het beruchte kamp Mauthausen, maar zei in 1945 tegen Wilhelmina: ik ben niet veranderd. Ageerde met zijn krachtige, sonore stemgeluid tegen de Indië-politiek van de kabinetten-Beel en -Drees. Hield de ARP na de oorlog lange tijd in isolement. Verliet in 1956 de politiek en was nog ruim twee jaar staatsraad.

H.W. Tilanus

Voorman van de CHU in het midden van de twintigste eeuw. Bijna eenenveertig jaar Tweede Kamerlid en later tevens fractievoorzitter en partijvoorzitter. Was oorspronkelijk officier. Werd een gezaghebbend Kamerlid met name op defensie- en onderwijsgebied en was jarenlang secretaris van de Onderwijsraad. Gijzelaar in Sint-Michielsgestel. Leidde zijn partij door de crisis over de Indische politiek, waarbij hij met veel interne oppositie te maken had. Exponent van de gematigde, gouvernementele CHU, wars van scherpslijperij. Trad als partijleider zelfstandig op, maar gaf fractieleden wel de ruimte om een minderheidsstandpunt in te nemen. Tamelijk pragmatisch ingesteld, geen theoreticus. Kwam altijd per fiets naar het Binnenhof.

P.J. (Pieter) Oud

Staatsman, geschiedschrijver, staatsrechtgeleerde en voorman van de VDB en de VVD. Begon zijn loopbaan als kandidaat-notaris en belastingontvanger en was al op jonge leeftijd een vooraanstaand en veelzijdig Tweede Kamerlid. Trad in 1933 met Marchant toe tot het crisiskabinet-Colijn en voerde als minister van Financiën een strak bezuinigingsbeleid. In 1938 burgemeester van Rotterdam (tot 1952). Na de oorlog korte tijd lid van de PvdA, maar voelde zich daarin toch niet thuis en richtte met Stikker in 1948 de VVD op. Werd daarvan de onbetwiste politieke leider. Sprak met een wat hoge, zachte stem, maar had in de Kamer veel gezag door zijn kennis van het staats- en parlementsrecht. Kon overigens ook vilein uit de hoek komen en gold als autoritair. Schreef standaardwerken over de parlementaire geschiedenis.

De vaste adviseurs van de koningin

J.A. (Jan) Jonkman

Kenner van Nederlands-Indië die minister van Overzeese Gebiedsdelen was in het kabinet-Beel I en later Eerste Kamervoorzitter. Behoorde in Nederlands-Indië tot de progressieve figuren rond het blad De Stuw. Als minister kreeg hij te maken met de Indonesische vrijheidsstrijd. Probeerde een realistische koers te varen, waarbij gestreefd werd naar overeenstemming met de Republiek Indonesia. Het in het najaar van 1946 gesloten Akkoord van Linggadjati bleek uiteindelijk geen basis voor overeenstemming en in 1947 werd overgegaan tot de eerste politionele actie tegen de Republiek. Na zijn ministerschap was hij lange tijd een gewaardeerde Senaatsvoorzitter. Naar buiten toe formalistisch, maar tevens sociaal voelend en beschikkend over verfijnde humor.

L.G. Kortenhorst

Katholieke Tweede Kamervoorzitter, die dat ambt vijftien jaar bekleedde. Was advocaat in Amsterdam en secretaris van katholieke werkgeversorganisatie en behoorde tot de vooraanstaande leden van de RKSP- en KVP-fracties, waarvan hij enige tijd secretaris was. Verdedigde als advocaat het 'foute' dagblad De Telegraaf en Pieter Menten. Was ook actief als schrijver en politiek commentator van De Volkskrant. Tijdens zijn voorzitterschap werd onder meer de werkwijze van de Kamer gemoderniseerd. Was voorstander van levendige debatten. Kwam in december 1958 in conflict met de PvdA-fractie toen hij tegen de zin van de PvdA en het demissionaire kabinet afhandeling van een wetsvoorstel doorzette. Zijn charme zorgde er overigens voor dat die 'aanvaring' niet de persoonlijke verhoudingen verstoorde.

F. Beelaerts van Blokland

Hoffelijke, bescheiden diplomaat en minister; raadsman van de koningin. Was aanvankelijk gezant in China en later ambtenaar. Werd in 1923 als buitenstaander onverwacht formateur, overigens zonder succes. Minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-De Geer I en het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck III. Vergezelde als vicepresident van de Raad van State de koningin naar Londen en was daar haar belangrijkste adviseur. Had een matigende invloed en durfde haar als één van de weinigen op haar constitutionele positie te wijzen. Had tamelijk feodale opvattingen over de omgang met medewerkers en wenste door ambtenaren van de Raad van State aangesproken te worden als 'president'. Kon geen afscheid nemen van het vicepresidentschap, ook niet nadat vanuit het kabinet was aangedrongen op zijn vertrek. Overleed zodoende op 84-jarige leeftijd 'in het harnas'.


Meer over