Vicepresidenten van de Raad van State
De vicepresident van de Raad van State heeft de feitelijke leiding van dit Hoge College van Staat, het belangrijkste adviesorgaan van de regering. Hij of zij bekleedt tevens het voorzitterschap van de Afdeling Advisering van de Raad van State, die adviezen uitbrengt over onder meer wetsvoorstellen en verdragen. Verder is de vicepresident een belangrijk (persoonlijk) adviseur van het staatshoofd bij staatkundige kwesties.
Contentssopgave van deze pagina:
Sinds 2010 geldt op basis van de Wet herstructurering Raad van State uit 2010 de volgende benoemingsprocedure. Er is sprake van een open solliciatie, waarbij in de Staatscourant een advertentie wordt geplaatst, onder opgave van een profielschets. Over de uiteindelijke voordracht overlegt de minister van BZK met de Raad van State. Op basis van de voordracht van de minister beslist de ministerraad.
De eerste twee vicepresidenten waren Gijsbert Karel van Hogendorp en baron Mollerus. Beiden waren oranjegezinde staatslieden die een belangrijke rol speelden bij de totstandkoming van de grondwetten van 1814 en 1815. Van Hogendorp was daarvan zelfs de ontwerper. Tussen 1840 en 1848 was de conservatieve baron Van Doorn van Westkapelle vicepresident. Hij verloor die functie bij de liberale 'omwenteling van 1848. Van Doorn was de enige vicepresident die vanwege politieke redenen moest aftreden.
In 1862 benoemde het liberale kabinet-Thorbecke de antirevolutionair Aeneas Mackay tot vicepresident. Mackay was Tweede Kamerlid en een vertrouweling van de koning. Hij stond op goede voet met Thorbecke en werd door de liberale voorman als ideale intermediair beschouwd tussen koning en kabinet.
Na zijn overlijden in 1876 werd de gematigd conservatieve voormalige voorzitter van de Tweede Kamer Van Reenen tot vicepresident benoemd. Als vicevoorzitter leidde hij de Raad van State die in 1889 en 1890 enige tijd het koninklijk gezag waarnam (dat doet de Raad van State als college bij afwezigheid van een regent). Van Reenen overleed in 1893.
Na Van Reenen werden Van Panhuys, Schorer, Van Swinderen, Röell, Van Leeuwen en Van Lynden van Sandenburg benoemd. Zij waren, uitgezonderd Röell, allen oud-Commissarissen van de Koningin en tamelijk a-politieke figuren.
In 1933 werd de minister van Buitenlandse Zaken uit het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck III, jhr. Frans Beelaerts van Blokland, tot vicepresident benoemd. Hij bleef dat tot zijn dood in 1956. Na een kort vicepresidentschap van dr. A.A.L. Rutgers (o.a. oud-Gouverneur van Suriname en lange tijd lid van de Raad van State) werd in 1959 oud-premier Louis Beel vicepresident. Hij zou in die functie tot 1973 een belangrijke rol spelen bij diverse kabinetsformaties. Sinds 1935 was de benoeming niet langer voor het leven, maar gold er een leeftijdsgrens (vanaf 1962 zeventig jaar).
Opvolger van Beel werd staatsraad en oud-CNV-voorzitter Marinus Ruppert. Hij was sinds 1959 lid van de Raad van State en speelde als (in)formateur in 1972-1973 een belangrijke rol bij de formatie van het kabinet-Den Uyl. Ruppert was in 1973 de eerste vicepresident die geen academische opleiding had genoten.
Zijn opvolger was in 1980 Willem Scholten. Scholten (CDA) was in 1978 tussentijds minister van Defensie geworden in het kabinet-Van Agt/Wiegel. Zijn benoeming was omstreden, omdat de Raad van State een voorkeur leek te hebben voor één van de zittende leden, de PvdA'er Jo van der Hoeven of de CDA'er Gerard Veringa. Scholten bleef vicepresident tot 1997.
De benoeming van zijn opvolger, de PvdA'er Herman Tjeenk Willink, was onomstreden. Tjeenk Willink had als voorzitter van de Eerste Kamer, regeringscommissaris voor de rijksdienst en als informateur al veel gezag opgebouwd. In 2018 waren er opnieuw vragen over de wenselijkheid van de benoeming van een zittende minister, Donner. D66'er Rinnooy Kan werd genoemd als mogelijke andere kandidaat, maar de benoeming van Donner stond al min of meer vast. De verantwoordelijkheid voor de procedure was in handen gelegd van minister Opstelten van Veiligheid en Justitie.
In 2017 waren de coalitiepartijen het al eens geworden over de benoeming van De Graaf. Oud-minister Dijsselbloem werd naar voren geschoven als 'tegenkandidaat', maar het kabinetsbesluit werd niet betwist.
Neem contact op met de redactie van PDC voor een volledig overzicht.
foto | naam | aanvang | einde |
---|---|---|---|
Th.C. (Thom) de Graaf | 2018 | ||
J.P.H. (Piet Hein) Donner | 2012 | 2018 | |
H.D. (Herman) Tjeenk Willink | 1997 | 2012 | |
W. (Willem) Scholten | 1980 | 1997 | |
M. (Marinus) Ruppert | 1973 | 1980 | |
A.L. de Block | 1972 | 1973 | |
L.J.M. (Louis) Beel | 1959 | 1972 | |
A.A.L. (Bram) Rutgers | 1956 | 1959 | |
F. Beelaerts van Blokland | 1933 | 1956 |
Sinds in 1814 de Raad van State als advieslichaam van de regering werd ingesteld, is de Koning voorzitter. Daarnaast wordt een vicepresident benoemd. Aanvankelijk zat de Koning vaak zelf de vergaderingen voor. Hij was 'King in the Council'. De adviezen werden rechtstreeks aan hem gegeven. Voor koning Willem II gold overigens al dat hij slechts zelden voorzat, maar hij deed dat wel toen de Raad advies moest uitbrengen over de voorstellen tot Grondwetsherziening in 1848.
Als de Koning afwezig was, zat de vicepresident voor. Het (daadwerkelijke) voorzitterschap werd tussen 1829 en 1840 vaak waargenomen door de kroonprins, maar ook die werd toen geregeld vervangen door het oudste lid van de Raad van State. De vicepresident van de Raad van State zat in de jaren 1823-1842 ook de ministerraad voor, maar die vergaderde veel minder frequent dan de door de koning voorgezeten Kabinetsraad.
Vanaf 1848 was er veertien jaar geen formele vicepresident, ook toen zat het oudste lid de vergaderingen voor. Er kwam pas weer een vicepresident in 1862 toen de Wet op de Raad van State tot stand kwam. Het voorzitterschap van de Koning werd vanaf 1848 louter ceremonieel. Koning Willem III zat zelfs nooit daadwerkelijk de Raad voor, de koninginnen Wilhelmina, Juliana en Beatrix deden dat alleen bij plechtige bijzondere vergaderingen.
Meer informatie