Cijfers kabinet-De Jong (1967-1971)
Het kabinet-De Jong profiteerde van de hoogste naoorlogse economische groei, zoals gemeten sinds het begin van de jaren '50. Oplopende inflatie en een loon-prijsspiraal vormden de belangrijkste problemen waarmee het kabinet zich geconfronteerd zag.
Minister De Block (Economische Zaken) stapte naar aanleiding hiervan zelfs op. Hoewel destijds ook de invoering van de btw als oorzaak van de inflatie werd gezien, kan achteraf gesteld worden dat de inflatie in de nadagen van het Bretton Woods stelsel vooral werd veroorzaakt door het fiscale en monetaire beleid van de Verenigde Staten.
Contentssopgave van deze pagina:
Tijdens de regeerperiode van het kabinet-De Jong trad, op 1 januari 1968, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in werking. Het aantal mensen in de Ziektewet en in arbeidsongeschiktheidsuitkeringen steeg, evenals de collectieve uitgaven en de collectieve lasten. Aan het begin van de kabinetsperiode overschreed het aantal AOW'ers de grens van 1 miljoen, op een bevolking van ca. 12,7 miljoen.
Ondanks aanhoudende begrotingstekorten daalde de staatsschuld onder het kabinet-De Jong dankzij de hoge economische groei, gecombineerd met hoge inflatie. In 1970 daalde de EMU-schuld tot onder de 50% BBP. In 1950 bedroeg de schuld van de collectieve sector nog 141% BBP.
In 1969 voerden minister Witteveen en staatssecretaris Grapperhaus (Financiën) de btw in. De invoering van de btw werd als één van de oorzaken van de hoge inflatie in deze kabinetsperiode gezien. In de jaren 1967-1971 bedroeg de inflatie gemiddeld 5,3% per jaar. In zowel 1969 als 1971 liep de inflatie zelfs op tot rond de 7½%.
Niet alleen de btw was de oorzaak van de hoge inflatie. De economie groeide in 1968 en 1969 tussen de 6½ en 7% per jaar. Gemiddeld groeide de economie in 1967-1971 met 5,8% per jaar, het hoogste gemiddelde groeipercentage van alle kabinetten vanaf 1951.
De spanning op de arbeidsmarkt ging gepaard met een loon-prijsspiraal. Het kabinet verhoogde de AOW- en AWW-uitkeringen nog eens extra. In 1969 trad ook de Wet op het Minimumloon en de Minimumvakantiebijslag in werking. Minister De Block (Economische Zaken) kreeg kritiek dat hij te weinig deed om de inflatie te beteugelen. Begin 1970 trad hij af na een conflict in de ministerraad over de metaal-cao, die er volgens De Block voor zou zorgen dat de loon-prijsspiraal in 1970 niet zou worden doorbroken.
Een in 1970 door het kabinet ingestelde loonpauze leidde tot felle protestacties en stakingen. De loonmaatregel richtte zich tegen een door vakbonden en werkgevers afgesproken loonsverhoging van 400 gulden. Het kabinet moest de maatregel na de protesten deels intrekken. Toch was het werkelijke inflatieprobleem veel fundamenteler van aard. Ook andere West-Europese landen hadden er last van. Binnen de kaders van het internationale monetaire systeem van dat moment, het Bretton Woods stelsel, kon de Nederlandse regering hier eigenlijk weinig tegen doen.
In sommige sectoren, met name de scheepsbouw (Verolme) en de textielindustrie, ontstonden problemen die tot massa-ontslagen leidden. Het kabinet probeerde via specifieke maatregelen economisch zwakkere regio's, zoals Zuid-Limburg en Noord-Nederland, te stimuleren. Hierbij werd onder meer voorgesteld rijksdiensten te verplaatsen van het westen naar andere delen van het land.
Intussen was De Block opgevolgd als minister van Economische Zaken door Roelof Nelissen. Mede onder druk van minister Nelissen fuseerden de Rijn-Schelde Machinefabrieken en Scheepswerven NV (RSMS) (de Rijn-Schelde Combinatie) en Verolme Verenigde Scheepswerven NV (VVSW) in 1971 tot Rijn-Schelde-Verolme (RSV). Ondanks steun van de overheid zou RSV uiteindelijk in 1983 ten onder gaan. In 1983 en 1984 zou de ondergang van RSV onderwerp worden van de eerste parlementaire enquête sinds de oorlogsenquête.
Meer over