Wijze van stemmen in Eerste Kamer
De Eerste Kamer kan via een stemming een besluit nemen. Aan het einde van de openbare behandeling, nadat het debat over een (wets)voorstel afgerond is, stelt de voorzitter voor tot stemming over te gaan.
Voordat de stemming begint, kunnen leden nog kort verklaren waarom ze vóór of tegen het wetsvoorstel zullen stemmen, de zogenaamde stemverklaring.
De stemming wordt uitgesteld tot de eerstvolgende vergadering indien daarom door een lid wordt gevraagd (bijvoorbeeld als nader beraad nodig is). Een stemming is alleen geldig als daaraan ten minste 38 leden meedoen.
Contentssopgave van deze pagina:
Bij hoofdelijke stemming leest de griffier de namen van alle leden die aanwezig zijn op. Ieder lid stemt met de woorden 'voor' of 'tegen', zonder enige toevoeging. Voor de hoofdelijke stemming wordt gebruik gemaakt van de presentielijst. Het lot beslist bij welk nummer van de presentielijst de oproeping begint. De Voorzitter stemt als laatste.
Hoofdelijke stemming is in de Eerste Kamer (formeel) regel. In de praktijk komt het echter niet zo vaak voor. Er wordt altijd (alsnog) hoofdelijk gestemd als stemming bij zitten en opstaan geen duidelijke uitslag heeft opgeleverd.
Als de stemming onbeslist blijft ('de stemmen staken') moet er in een volgende vergadering opnieuw worden gestemd.
Stemmingen over personen, zoals de verkiezing van de Kamervoorzitter en ondervoorzitters, vinden schriftelijk plaats. De leden vullen dan in de zaal een stembriefje in, waarna vier leden de stemmen tellen.
Het lid dat de absolute meerderheid haalt, is gekozen. Eventueel worden meerdere stemmingsronden gehouden.
Als geen enkel lid om een stemming vraagt, stelt de Voorzitter vast dat het wetsvoorstel zonder stemming is aangenomen. Leden kunnen aantekening vragen dat ze geacht worden tegen het wetsvoorstel te zijn. Meestal wordt aangewezen welke fracties tegen zijn, maar ook individuele leden kunnen om aantekening vragen.
Meer over