Coalitiewisseling zonder verkiezingen

18 oktober 2024, column J.Th.J. van den Berg

Toen in 1966 de KVP voor de tweede keer in één parlementaire periode van partner wisselde zonder dat er een kiezer aan te pas kwam, was het ‘heibel in de tent’. In 1963 had zij immers gekozen voor de VVD als partner, maar in 1965 zwenkte zij naar de PvdA. Ook dat beviel niet en dus werd, in de roemruchte Nacht van Schmelzer, de PvdA ook aan de kant geschoven.

Vooral de progressieve partijen waren daar des duivels over. Voorop het net opgerichte D’66 maar onmiddellijk gevolgd door de PvdA. Beide eisten dat voortaan niet meer van partner mocht worden gewisseld zonder eerst de kiezer te raadplegen. Al na een paar jaar sprak de PvdA, bij monde van Ed. van Thijn, van ‘ongeschreven staatsrecht’. In de politieke arena bleken de christelijke partijen en de VVD het daar niet mee eens, maar geleidelijk aan namen zij het standpunt van de progressieve partijen toch over. Dat heette dan misschien geen ongeschreven staatsrecht, maar de consensus werd dat na een kabinetscrisis niet zomaar een nieuwe coalitie zonder verkiezingen kon worden gevormd1).

De meeste staatsrechtbeoefenaren werden het er na verloop van tijd over eens dat er niet van ‘staatsrecht’ sprake was, als het om verkiezingen vóór wisseling van coalitie ging. Maar, sommigen begonnen wel te spreken van een ‘conventie’: iets tussen recht en gewoonte in, maar wel met enig normatief gewicht. Mijn collega-columnist Bert van den Braak sprak van een kwestie van democratisch fatsoen2). Ook oud-premier Rutte sprak in 2012 in de Tweede Kamer in dit soort termen. Heel veel verschil van opvatting was er tot voor kort niet meer over, al waren de meeste staatsrechtexperts geneigd te waarschuwen aan die gewoonte geen zwaar normatief karakter toe te kennen3).

Maar, plotseling is de discussie over partnerwisseling weer terug op de agenda. Dat begon al bij de Staatscommissie-Remkes4) die wel vond dat je niet te makkelijk van coalitie kan wisselen zonder de kiezer erbij te betrekken, maar die er toch met nadruk op wees dat niets in het staatsrecht wisseling van partners zonder verkiezingen verbiedt. Deze uitspraak wordt nu op diverse plekken aangehaald als reële mogelijkheid. Die zwenking is moeilijk denkbaar zonder te denken aan de zeer labiele toestand waarin het huidige kabinet-Schoof zich bevindt.

Wat daarbij het meest wordt gevreesd is een spoedige crisis en daarop volgende verkiezingen die riskeren de PVV aan een enorme groei te helpen. Hoe dat te voorkomen? Precies: door een ander kabinet te vormen en dus Kamerontbinding en verkiezingen achterwege te laten. Staatsrechtelijk niks aan de hand, immers?

De terugkeer naar oude tijden – geen verkiezingen maar een andere coalitie – is staatsrechtelijk natuurlijk mogelijk, maar het pleidooi ervoor heeft iets te veel van een gelegenheidsargument. Behalve de PVV zal niemand erg uitzien naar een nieuwe verkiezingszege voor Geert Wilders. Bij een spoedige kabinetscrisis is zo’n zege zeker niet ondenkbaar. Hoewel je het, gegeven de vluchtigheid van het vaderlandse kiesgedrag, nooit weet. Maar, dit proberen te voorkomen door van kabinet te wisselen zonder verkiezingen is weinig overtuigend. Bovendien, of het vertrouwen van de kiezer in de politiek erdoor zou worden versterkt is aan gerede twijfel onderhevig.

Als het kabinet-Schoof spoedig sneuvelt, is het net zo’n mislukt kabinet als in 1972 (na één jaar) het kabinet-Biesheuvel en in 1982 (na negen maanden) het tweede kabinet-Van Agt, in 2012 het eerste kabinet-Rutte (na anderhalf jaar)en in 2023 het derde kabinet-Rutte (ook na anderhalf jaar). Er rest weinig anders dan, net als al deze gevallen, met het schaamrood op de kaken terug te gaan naar de kiezers.

Wie van die gewoonte echt af wil, moet zich de vraag stellen of wij niet volledig van de Kamerontbinding als instituut af moeten. Zij is al lang niet meer de institutie die ze ooit was en, wat belangrijker is, zij lost in de politieke praktijk helemaal niets op. Kiezers kunnen geen oude of nieuwe coalitie afdwingen en daarvoor zou een Kamerontbinding toch moeten dienen.

Over die zinloosheid van Kamerontbinding meer in de volgende column.

Dit is de eerste column in een serie van twee over nut en onnut van Kamerontbinding.


  • 1) 
    J.Th.J. van den Berg, ‘Aan de gelovigen overgeleverd’. Opstellen over democratie, regering en parlement, Alphen aan den Rijn: Sijthoff 1982, 144 – 147. (Eerder als column verschenen in NRC Handelsblad, 30 april 1981.) Ik was destijds zo ongeveer de enige die in de nieuwe norm voornamelijk nadelen zag.
  • 2) 
    B.H. van den Braak, “Geen kabinetswisseling zonder verkiezingen: een conventie om aan vast te houden’, in: Tijdschrift voor Constitutioneel Recht, 2012, 3, 385–388.
  • 3) 
    G.J.A. Geertjes, Staatsrecht en conventie in Nederland en het Verenigd Koninkrijk, Zutphen: Paris 2021, 427-436.
  • 4) 
    Lage drempels, hoge dijken. Democratie en rechtsstaat in balans. Eindrapport van de Staatscommissie parlementair stelsel, Amsterdam: Boom 2018, 187.


Andere recente columns