'Reshuffling': het komt er niet van
Geregeld wordt, aan het begin van een nieuwe kabinetsperiode door de leiders van de regeringspartijen gezegd, dat ‘wij wat minder zuinig moeten worden op onze bewindslieden’ en dat er zo nodig onderweg ministers en staatssecretarissen zullen worden vervangen. Af en toe ‘reshufflen’ is heel gezond, wordt er dan bij gezegd. De buitenstaander zal denken: heel juist, minder goed functionerende bewindslieden moet je vervangen. Wat elders kan, moet hier toch ook kunnen. Met ‘elders’ wordt dan in het bijzonder gedoeld op landen als het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, waar reshuffling tot de gewoonten behoort.
Nu is het wijs om al aanstonds te attenderen op een belangrijk verschil tussen die twee. De Britse Prime Minister zal, zeker als de publieke opinie niet echt gunstig is, een aantal van zijn ministers verwisselen. Zelden wordt een minister ‘de straat op gestuurd’. Dat kan ook moeilijk, want hij of zij is lid van een van de Houses of Parliament. Als je geen last van de ontslagene wil krijgen, moet je deze een beetje nette uitweg verschaffen. Reshuffling is daar meer een kwestie van stuivertje wisselen dan van de laan uitsturen.
In Frankrijk is het de president die het personeelsbeleid voert en dat betekent doorgaans een vervanging van de premier en daarmee van zijn kabinet. Meestal gaat het daarbij, meer dan in het Verenigd Koninkrijk, om een politieke koerswending. Als wij het in Nederland hebben over vervanging van bewindslieden, dan wordt eerder naar Groot-Brittannië gekeken dan naar Frankrijk.
Maar, wij praten er voornamelijk over, maar er gebeurt nooit wat. Er wordt wel eens een individuele minister of staatssecretaris ontslagen maar dan is er telkens iets bijzonders aan de hand. Soms moet iemand uit zijn of haar lijden worden verlost, zoals in dit kabinet Frans Weekers. Of iemand wordt de zondebok van ernstig falen van het kabinet, zoals Piet-Hein Donner na de brand op Schiphol (2005). Of iemand wordt tot hoger ambt geroepen, zoals Frans Timmermans, dit najaar. Maar reshuffling bij wijze van opfrisoperatie, om nieuwe zuurstof in de coalitie te brengen, dat lukt in Nederland nooit. Echt wisselen van personeel gebeurt hier alleen bij de kabinetsformatie.
Waarom lukt ons dat nooit? De eerste verklaring is al redelijk beslissend. Nederlandse kabinetten zijn coalities. Die laten niet toe dat er door vertegenwoordigers van de ene partij over die van de andere partij wordt geoordeeld. Een premier is daardoor alleen maar baas over de vrouwen en mannen uit zijn eigen partij. Als Mark Rutte al overtuigd is van de onbekwaamheid van een minister uit de PvdA, dan zal hij die overtuiging voor zich moeten houden, zelfs als Diederik Samsom het in zijn hart met hem eens is.
Tenzij er kan worden geruild: de VVD ontdoet zich van eigen incompetentie als de PvdA hetzelfde doet; en graag gelijk oversteken. Maar, en dat is de tweede verklaring: dat blijkt in de praktijk te ingewikkeld, vooral omdat die gelijktijdigheid zo moeilijk is te organiseren. Ontslag zonder onmiddellijk zichtbare aanleiding – wegens algehele incompetentie – dat durven wij in Nederland niet aan. Partijen zijn vaak bang dat zulk ontslag de partij minstens zozeer zal schaden als de betrokken bewindspersoon zelf. Politieke leiders zijn bovendien een tikje (te) benauwd voor gegrom uit de achterban, vooral als een minister of staatssecretaris een uitgesproken achterban heeft in de partij.
Het aardige van echte reshuffling is, dat iemand van een ministerie waar hij of zij niet kan aarden verhuist naar een andere plek waar hij of zij zich wel thuis voelt. In het kabinet-Kok II verhuisde, dankzij het ontslag van Bram Peper, minister Klaas de Vries van Sociale Zaken naar Binnenlandse Zaken. Bij dat tweede ministerie kwam hij duidelijk meer tot zijn recht en bloeide hij bepaald op. Men zou zeggen: dat moet dus vaker gebeuren, maar dat gebeurt dus niet. Het kan immers alleen als er binnen één partij kan worden gewisseld en dat is een te smalle basis.
Eén troost: reshuffling is een tamelijk Angelsaksisch politiek verschijnsel. In coalitielanden als de Duitse Bondsrepubliek komt het net zomin voor als in ons land. Meer dan een beetje schamen voor dit onvermogen hoeven wij ons dus ook weer niet.