Het onaanvaardbaar in de Eerste Kamer

Kabinet1 en ministers zijn in het algemeen terughoudend met het uitspreken van het onaanvaardbaar in de Eerste Kamer2. Het onaanvaardbaar is simpel gesteld het dreigen met een kabinetscrisis3. Daarmee zou echter een politiek conflict ontstaan, waarvoor niet eenvoudig een oplossing zal zijn te vinden. Bovendien wordt dergelijke druk op de Eerste Kamer strijdig geacht met de taak van de Eerste Kamer.

Dat neemt niet weg dat ieder kabinet (of bewindspersoon) zijn voorstellen graag door beide Kamers wil loodsen en dat er voorstellen zijn die cruciaal worden geacht voor het gehele regeringsbeleid. Dat is bijvoorbeeld het geval bij voorstellen waarmee belangrijke bezuinigingsdoelstellingen moeten worden gehaald. Ook kan een wetsvoorstel van belang zijn voor de verhoudingen in de coalitie4, bijvoorbeeld omdat één partij erg hecht aan aanvaarding ervan. Als compromissen die bij de formatie zijn gesloten door de Senaat steeds worden verworpen, komt de samenwerking tussen partijen in gevaar.

Inhoud


1.

Wanneer werd het onaanvaardbaar uitgesproken in de Eerste Kamer?

1991 huurwaardeforfait

In juli 1991 moest minister‑president Lubbers5 namens het kabinet het machtswoord spreken bij de behandeling van een wetsvoorstel inzake het huurwaardeforfait. Regeringsfractie CDA voelde niets voor het voorstel van partijgenoot‑staatssecretaris Van Amelsvoort6 om het huurwaardeforfait in enkele stappen te verhogen. Bij dit voorstel ging het om een in de Tweede Kamer bereikt politiek akkoord tussen CDA en PvdA. Die politieke druk was nodig, nadat twee toezeggingen van de staatssecretaris onvoldoende waren gebleken om de CDA‑fractie over de streep te trekken.

Verhoging van de huren was voor de PvdA-Tweede Kamerfractie alleen aanvaardbaar als ook het huurwaardeforfait zou worden verhoogd. De CDA-Eerste Kamerfractie wierp zich evenwel op als beschermer van de eigenwoningbezitter, die volgens haar ten onrechte met extra woonlasten dreigde te worden geconfronteerd. Zij verwees daarbij naar kritiek van de Raad van State op het voorstel. PvdA-fractievoorzitter Schinck7 verwees naar het politieke primaat van de Tweede Kamer, waar al twee keer steun voor verhoging van het huurwaardeforfait was uitgesproken.

Minister‑president Lubbers verklaarde aan het slot van het debat bij verwerping de ministerraad bijeen te zullen roepen om de politieke gevolgen te bespreken en om te zien welke consequenties dan dienden te worden getrokken. De CDA-fractie zwichtte uiteindelijk (in zesde termijn) voor de druk van het kabinet.

1989 wijziging AAW

In december 1989 dreigde minister Kok8 van Financiën met een kabinetscrisis, toen een wetsvoorstel tot wijziging van de AAW inzake verstrekkingen aan AOW'ers dreigde te worden verworpen. Het door het vorige kabinet ingediende voorstel moest mogelijke hoge uitgaven voor voorzieningen aan 65-plussers in het kader van de AAW, zoals rolstoelen en taxikosten, voorkomen.

Als neveneffect van de Oort‑operatie, waarbij premies en inkomstenbelasting deels waren geïntegreerd, leken 65-plussers namelijk (onbedoeld) aanspraak te kunnen maken op deze voorzieningen. Dat werd 'gerepareerd' door deze groep alsnog uit te sluiten van de vergoedingen via de AAW. De met de premievrijstelling voor de 65-plussers gepaard gaande derving van inkomsten zou worden gecompenseerd door een lichte belastingverhoging. De Rijksbijdrage aan het Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds (AAf) kon daarmee worden verhoogd.

Tegen een dergelijke fiscalisering van premies hadden VVD en CDA (daarin gesteund door D66) zich eerder gekeerd via een motie‑Van Graafeiland/Christiaanse en met name daarom keerde het CDA zich tegen dit wetsvoorstel.

Minister van Financiën Kok zei:

 

"Verwerping van het wetsvoorstel zou (...) budgettaire risico's en gevolgen met zich meebrengen van een omvang die de regering niet zou kunnen accepteren. Niemand is in staat, ook ik niet, om die budgettaire risico's en gevolgen exact te calculeren, maar vaststaat dat verwerping de regering voor zeer ernstige financiële problemen zal plaatsen."

De CDA-fractie zwichtte voor deze druk, omdat de Eerste Kamer geen kabinetscrisis mocht veroorzaken, zeker niet nu het kabinet recent het vertrouwen van de Tweede Kamer had gekregen.

1972: 1000-guldenmaatregel

In juli 1972 bestonden er grote bezwaren tegen het voorstel van wetenschapsminister De Brauw9 om het college‑ en inschrijvingsgeld te vervijfvoudigen, respectievelijk te vertienvoudigen. Het collegegeld zou van 200 naar 1000 gulden gaan en het inschrijvingsgeld van 10 naar 100 gulden. Bovendien zou de bestaande vrijstelling van het betalen van collegegeld na het vierde studiejaar vervallen.

Hiertegen kwam heftig buitenparlementair protest. De oppositie meende dat met deze wet principieel werd gekozen voor het vooral door DS’70 gepropageerde profijtbeginsel. Eerder, in april 1972, had de Eerste Kamer dankzij de steun van enkele KVP'ers en ARP'ers al een motie‑De Rijk (PvdA) aangenomen tegen verhoging van het collegegeld. De stemverhouding was bij die gelegenheid 31 tegen 28 geweest.

Minister De Brauw moest het onaanvaardbaar uitspreken om het wetsvoorstel door de Senaat te slepen. De Brauw deelde mee dat de ministerraad hem, gelet op het feit dat een essentiële elementen van het regeerakkoord op het spel stonden, daartoe machtiging had verleend. PvdA-woordvoerder Broeksz10 sprak later in het debat er zijn verwondering over uit dat minister-president Biesheuvel11 niet aanwezig was.

Behalve de oppositie stemden Rijnders12 en De Vries13 (beiden CHU) en De Zeeuw14 en Vergeer15 (beiden KVP) tegen, waardoor het wetsvoorstel met 39 tegen 34 werd aangenomen.

1958: premieverdeling WW

In maart 1958 sprak minister Suurhoff16 van Sociale Zaken in de Eerste Kamer het onaanvaardbaar uit, toen een wetsvoorstel over tijdelijke wijziging van de premieverdeling voor de Werkloosheidsverzekering dreigde te worden verworpen. De regering stelde voor de verdeling van de werkloosheidspremie gedurende twee jaar te wijzigen van 50% overheidsdeel, 25% werkgeversdeel en 25% werknemersdeel in eenderde overheidsdeel, eenderde werkgeversdeel en eenderde werknemersdeel. Dit was volgens minister Suurhoff nodig met het oog op de te hoog opgelopen staatsuitgaven. Hij verwachtte zo f. 23 miljoen te kunnen bezuinigen.

Eerder had de bewindsman al het onaanvaardbaar in de Tweede Kamer moeten uitspreken om met name PvdA en CHU over de streep te trekken. Regeringsfractie ARP stemde, net als de oppositiefracties VVD en CPN, tegen.

De behandeling in de Eerste Kamer was een herhaling van die in de Tweede Kamer. Woordvoerders en critici in de Eerste Kamer waren onder meer Van Wingerden17 (PvdA én NVV), Middelhuis18 (KVP én KAB) en Schipper19 (ARP én CNV), waarmee zij de bezwaren die zij eerder in de SER hadden laten horen nog eens konden herhalen. Van Wingerden en Middelhuis waren beiden lid geweest van de SER‑commissie onder voorzitterschap van W.F. de Gaay Fortman20, die negatief over het voorstel had geadviseerd.

Het wetsvoorstel werd uiteindelijk met 30 tegen 23 stemmen aangenomen. Behalve ARP, VVD en CPN stemden in de Eerste Kamer ook vier KVP'ers en de gehele CHU-fractie tegen.

1949 grenscorrecties Duitsland

In 1949 moest minister Stikker21 met een kabinetscrisis dreigen toen verwerping dreigde van een wetsvoorstel over grenscorrecties met Duitsland, omdat het voorstel op grote bezwaren van de Eerste Kamer stuitte. Minister Stikker moest met een kabinetscrisis dreigen om de meerderheid over de streep te trekken. Hij betoogde dat verwerping van het wetsvoorstel aantasting van de internationale positie van Nederland zou betekenen, hetgeen met het oog op de onderhandelingen over Indonesië als onwenselijk werd beschouwd.

Uiteindelijk stemden toch nog zeventien leden tegen. Naast de leden van oppositiepartijen ARP en CPN waren daar twee leden van de PvdA, twee van de KVP (onder wie de volkenrechtdeskundige pater Beaufort) en twee van de CHU bij.

Veel leden vonden dat de rechten van de Duitse inwoners van geannexeerde gebieden onvoldoende waren gewaarborgd en dat het zonder hun instemming overhevelen van een bevolking niet paste in een moderne samenleving. Bovendien werd het in strijd geacht met de geest van Europese eenwording. Daarnaast werd aangedrongen op een regeling van de grens in het Eems‑Dollardgebied. De CPN had overigens juist verder willen gaan ten aanzien van de gebiedsuitbreiding en drong aan op een regeling voor herstelbetalingen.

2.

Krachtige politieke druk

Dat openlijk het 'onaanvaardbaar' werd uitgesproken, betekende niet dat soms flinke politieke druk op regeringspartijen werd uitgeoefend. De bekendste voorbeelden daarvan waren de behandeling van het wetsvoorstel Harmonisatie studieduur hbo-wo in 1988 en de privatisering van de Ziektewet in 1996.

1996 privatisering Ziektewet

Voorafgaand aan de behandeling in februari 1996 van de privatisering van de Ziektewet ontbood minister-president Kok PvdA-fractievoorzitter in de Senaat, Joop van den Berg22, op het torentje. De Tweede Kamerfractie van de PvdA was in november 1995 akkoord gegaan met het door VVD-staatssecretaris Linschoten23 verdedigde wetsvoorstel. Uiteraard was de privatisering ook vastgelegd in het regeerakkoord van PvdA, VVD en D66. De privatisering was een compromis in ruil waarvoor de PvdA de toezegging had gekregen dat niet zou worden getornd aan hoogte en duur van de uitkeringen.

Het enige wat de PvdA-Senaatsfractie wist te bereiken, was enkele kleine toezeggingen. Dat was niettemin voldoende in het besef dat verwerping politiek gezien onhaalbaar was, om toch in te stemmen.

Er zijn meer voorbeelden van dergelijke interne druk. Het deed zich altijd voor als één van de regeringspartijen lang aarzelde over het geven van steun aan een wetsvoorstel. Soms werd een fractievoorzitter uitgenodigd op het Torentje, soms werd in partijgelederen gesproken met de fractievoorzitter en soms kwamen ministers of politieke leiders naar het gebouw van de Eerste Kamer. Vaak onttrok zich dat aan de buitenwereld.

1988 Harmonisatiewet HBO-WO

In 1988 sprak minister Deetman24 buiten de vergadering van de Eerste Kamer om zijn onaanvaardbaar uit over verwerping van een door hem verdedigd wetsvoorstel. Hij deed dat in de CDA-fractiekamer in de Eerste Kamer. Zowel CDA als VVD in de Senaat hadden ernstige bezwaren tegen het wetsvoorstel.

Dat wetsvoorstel beoogde zowel de inschrijvingsduur als de hoogte van het collegegeld tussen hoger‑beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs te harmoniseren. Voor beide vormen van onderwijs zou de maximale inschrijvingsduur zes jaar worden. Wel kregen afgestudeerde studenten die van het WO naar HBO (of omgekeerd) overstapten een jaar extra inschrijving. Na zes jaar zouden studenten hun recht op een beurs verliezen en moesten zij een hoger inschrijvingsgeld gaan betalen. Daarna konden studenten een beroep doen op een in te stellen Auditorenfonds, mist er ernstige belemmeringen voor de studie waren geweest. De aanpassing moest een bezuiniging van f. 165 miljoen opleveren.

Kritiek was er vooral op de terugwerkende kracht van de wet en daarnaast op de maximale duur van de propedeuse. Beide fracties probeerden toezeggingen van de minister te krijgen over soepelere toepassing van de wet. Vooral in de VVD-fracties waren er velen die de toezeggingen onvoldoende vonden, maar onder druk van de minister stemden zij uiteindelijk toch vóór.


Meer over


  • 1. 
    Met het begrip kabinet worden alle ministers en staatssecretarissen bedoeld. Een kabinet wordt genoemd naar de minister-president, bijvoorbeeld het kabinet-Drees of het kabinet-Kok. In het spraakgebruik worden de begrippen regering en kabinet vaak door elkaar gebruikt. Strikt genomen, is er echter een verschil tussen beide. Met de term 'regering' duiden we het staatshoofd (koning of koningin) samen met de ministers aan.
     
  • 2. 
    De Eerste Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging en heeft met name een rol op wetgevend gebied. Over een wetsvoorstel moet, als de Tweede Kamer het heeft aangenomen, ook door de Eerste Kamer worden gestemd. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel nog tegenhouden.
     
  • 3. 
    Een kabinet kan vanwege een intern conflict of door een conflict met Tweede Kamer of Eerste Kamer ten val komen. Bij interne conflicten kan worden gedacht aan een meningsverschil tussen ministers over een te nemen maatregel of over een wetsvoorstel dat in behandeling is.
     
  • 4. 
    We spreken van een coalitie als twee of meer partijen in de Tweede Kamer het kabinet steunen. Dat is nodig omdat het kabinet het vertrouwen van de Tweede Kamer moet hebben om goed te kunnen functioneren. Dat noemt men het parlementair stelsel. De bewindslieden in een kabinet zijn afkomstig uit de partijen die de coalitie vormen. In Nederland worden meestal coalities gevormd met een ruime meerderheid in de Tweede Kamer.
     
  • 5. 
    Christendemocraat die twaalf jaar minister-president was. Werd in 1973 als jonge ondernemer minister van Economische Zaken in het kabinet-Den Uyl. Na zijn ministerschap en een jaar 'gewoon' Kamerlid voorzitter van de CDA-fractie. Was vier jaar steunpilaar van het kabinet-Van Agt/Wiegel. Na het mislukte kabinet-Van Agt/Den Uyl werd hij in 1982 premier en CDA-leider. Voerde in kabinetten met de VVD een 'no-nonsense'-beleid dat zorgde voor economisch herstel en vermindering van de staatsschuld. Leidde het CDA in 1986 naar verkiezingswinst en wist die in 1989 te consolideren. Werd daarna premier van een kabinet met de PvdA. Een meester in het vinden van compromisteksten, die vaak tot stand kwamen op zijn werkkamer, het torentje. Na zijn premierschap ontging hem het voorzitterschap van de Europese Commissie en de functie secretaris-generaal van de NAVO. Werd later wel onverwacht Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen, maar trad in 2005 voortijdig terug. Harde werker, manager.
     
  • 6. 
    Veelzijdige katholieke politicus uit Brabant die vijfentwintig jaar in diverse functies actief was. Begon zijn loopbaan in het bankwezen en was daarna financieel-economisch woordvoerder van de KVP in Eerste en Tweede Kamer. Hield zich als Tweede Kamerlid ook bezig met buitenlandse zaken. Tussen 1980 en 1994 diverse keren staatssecretaris van Financiën en Binnenlandse Zaken. Als staatssecretaris van Binnenlandse Zaken bracht hij nieuwe wetgeving over rampenbestrijding tot stand; als staatssecretaris van fiscale zaken een nieuwe belasting op personenauto's. Was in die functie ook verantwoordelijk voor verhoging van de accijns op autobrandstoffen, in latere politieke discussies bekend als 'het kwartje van Kok'.
     
  • 7. 
    Leraar economie en docent aan een journalistenopleiding, die, na financieel-economisch woordvoerder te zijn geweest, fractievoorzitter werd van de PvdA-senaatsfractie. Hield zich als Eerste Kamerlid ook bezig met hoger onderwijs. Werd in 1989 burgemeester van Sint Michielsgestel, maar stapte later over naar het bedrijfsleven. Beschikte over de nodige humor. Niet iemand die zichzelf erg op de voorgrond plaatste; in zijn fractie primus inter pares.
     
  • 8. 
    Minister-president die acht jaar lang een coalitie leidde met daarin de politieke tegenvoeters PvdA en VVD (de paarse kabinetten). Was van betrekkelijk eenvoudige komaf en klom via de vakbond op tot minister. Volgde in 1986 Den Uyl op als partijleider en was minister van Financiën in het derde kabinet-Lubbers. Voerde een stringent ombuigingsbeleid. Dat beleid werd onder zijn premierschap (Paars I) voortgezet en leidde tot groei van de werkgelegenheid. Kreeg als minister-president te maken met het debacle in Srebrenica en de bijna-crisis rond het huwelijk van de kroonprins. Zijn tweede kabinet was vooral in de laatste periode minder succesvol door problemen in de zorg en het onderwijs en dat leidde mede tot een verkiezingsnederlaag van de PvdA. Werd in 2003 minister van staat. Integere, resultaatgerichte en meer op samenbinden dan op bezielen ingestelde rasbestuurder. Internationaal gerespecteerd. Kon soms wat nors zijn als er in zijn ogen onterechte kritiek was.
     
  • 9. 
    DS'70-bewindsman en Tweede Kamerlid. Deftige jonkheer, oud-verzetsman en Irene-brigadier, die vanuit het verzekeringswezen minister werd in het kabinet-Biesheuvel. Wist als minister voor wetenschappelijk onderwijs slechts met moeite zijn wetsvoorstel tot verhoging van het college- en inschrijvingsgeld voor studenten door de Eerste Kamer te loodsen. Sprak in de ministerraad met trompetachtige stem en lag slecht bij sommige collegae (met name bij Boersma), die hem te star vonden. Werd na zijn vertrek als minister Tweede Kamerlid en kwam in 1975 in conflict met Drees jr. over de koers van de partij. Stapte later over naar D66. Begin jaren tachtig voorzitter van de Brede Maatschappelijke Discussie over kernenergie.
     
  • 10. 
    Bijna vijfentwintig jaar Eerste Kamerlid voor de PvdA en in de naoorlogse jaren één van de belangrijkste omroepbestuurders van ons land. Was meer dan veertig jaar in diverse functies (verslaggever, programmamaker, secretaris) werkzaam bij de VARA. Vurig voorstander van de verzuilde omroepstructuur. In de Eerste Kamer aanvankelijk woordvoerder volkshuisvesting. Later zeven jaar fractievoorzitter en daarna buitenland-woordvoerder en ondervoorzitter van de Senaat. Was ook enige jaren lid van het Europees Parlement.
     
  • 11. 
    Charismatische ARP-voorman, minister van Landbouw en premier. Afkomstig uit Haarlemmerliede en net als Colijn een boerenzoon. Kwam via de Christelijke boeren- en tuindersbond in de Kamer, waarvan hij al snel een gerespecteerd lid was. Werd in 1963 minister van Landbouw en vicepremier. Na een mislukte poging een kabinet te vormen in 1967 fractievoorzitter. Was zowel criticaster als steunpilaar van het kabinet-De Jong. Pleitbezorger van christendemocratische samenwerking. In 1971 alsnog premier van een instabiel kabinet, dat na een jaar ten val kwam. Behaalde in november 1972 met zijn partij een goed verkiezingsresultaat, maar verdween korte tijd later vrij geruisloos uit de politiek toen zijn partij aanstuurde op een kabinet met de PvdA. Populair in eigen kring. Harde werker, pragmatisch maar ook soms erg rechtlijnig. Werd vanwege zijn lange gestalte (bijna twee meter) 'mooie Barend' genoemd.
     
  • 12. 
    CHU-bestuurder die 31 jaar burgemeester en daarnaast acht jaar Eerste Kamerlid was. Was vooral deskundig op het gebied van ruimtelijke ordening en woningbouw. In 1940-1941 burgemeester en secretaris van Oude Tonge. Keerde in 1946, na burgervader van Woubrugge te zijn geweest, terug op Goeree-Overflakkee als burgemeester van Middelharnis en Sommelsdijk. Maakte daar de watersnoodramp mee, waarbij zijn twee gemeenten zwaar werden getroffen. Amstelveen, waar hij in 1955 burgemeester werd, groeide tijdens zijn burgemeesterschap van 10.000 naar 55.000 inwoners. Hardwerkende man, humaan en vriendelijk.
     
  • 13. 
    Vriendelijke Fries die 21 jaar in de Eerste Kamer zat, eerst voor de CHU en later voor het CDA. Afkomstig uit het onderwijs en daarna werkzaam bij en directeur van de Fryske Akademy, het centrum voor wetenschappelijk onderzoek en onderwijs met betrekking tot de provincie Fryslân en zijn bevolking, zijn taal en cultuur. In de Eerste Kamer behalve woordvoerder cultuur en onderwijs vooral defensie-specialist. Bij de krijgsmacht verder onder meer betrokken door nevenfuncties op het raakvlak van kerk en defensie.
     
  • 14. 
    Bevlogen, idealistische christen-humanist. Wetenschapper en progressief politicus, die probeerde de verbinding tussen politiek en wetenschap tot stand te brengen. In Wageningen directeur van het Instituut voor toepassing van atoomenergie in de landbouw. In 1970 KVP-Eerste Kamerlid en een jaar later voorzitter van die partij als opvolger van Van der Stee. Wilde van de KVP een open partij maken die naast het evangelie ook andere inspiratiebronnen zou erkennen en dus niet langer exclusief christelijk zou zijn. Hetzelfde streefde hij na in het fusieproces naar het CDA. Gevestigde krachten in KVP, ARP en CHU verhinderden dit, waarna hij aftrad als voorzitter. Na een mislukte poging om als groep Resoluut-De Zeeuw een nieuwe partij te stichten, trad hij toe tot de PvdA, waarin hij echter nooit een rol van betekenis heeft gespeeld.
     
  • 15. 
    KVP-senator, partijvoorzitter en Europarlementariër, die in vanaf 1975 een belangrijke rol speelde bij de totstandkoming van het CDA. Verving in dat jaar de progressieve De Zeeuw als voorzitter van de KVP. Afkomstig uit de kring van het Nederlands Katholiek Vakverbond (NKV) en acht jaar wethouder in Utrecht. In de Eerste Kamer, waarvan hij sinds 1974 deel uitmaakte, woordvoerder verkeer en Europese zaken. Vanaf 1979 tien jaar lid van het rechtstreeks gekozen Europees Parlement. Openhartige, joviale en ongekunstelde politicus, die geen blad voor de mond nam.
     
  • 16. 
    Vooraanstaande sociaaldemocratisch politicus en vakbondbestuurder. Vertegenwoordiger van de (socialistische) vakbond in de PvdA-Tweede Kamerfractie. Typische selfmade man, die het in 1952 tot minister van Sociale Zaken bracht. Werd vooral bekend doordat hij de AOW tot stand bracht, maar tot zijn wetgevende prestaties behoren ook de Gezondheidswet en de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening. Ontwierp de Algemene Weduwen- en Wezenwet. Keerde in 1959 terug in het parlement en werd in 1960 partijvoorzitter. In 1965 minister van Verkeer en Waterstaat in het kabinet-Cals. Werd reeds toen tussentijds uitgeschakeld door ziekte, en overleed enkele maanden na de val van het kabinet. Uitstekend spreker, die helder ingewikkelde onderwerpen kon uitleggen, en gewaardeerd minister, die het debat niet uit de weg ging.
     
  • 17. 
    Eerste Kamerlid voor de PvdA, maar vooral vakbondsbestuurder. Begon als metaalbewerker en kwam in 1936 in Rotterdam als bestuurder in dienst van de Metaalbewerkersbond (ANMB). Werd in 1950 voorzitter van de ANMB en zes jaar later van het NVV. Vanwege zijn gezondheid verruilde hij die in functie in 1959 voor het secretariaat van dat vakverbond. In vele functies sterk verbonden met de socialistische zuil. Selfmade man.
     
  • 18. 
    Twentse textielarbeider, die via de katholieke textielarbeidersbond opklom tot één van de leidinggevende figuren van de katholieke vakbeweging. Werd na de oorlog secretaris en later twaalf jaar voorzitter van de Katholieke Arbeidersbeweging. Groot voorstander van de ordeningsgedachte. In de Eerste Kamer zestien jaar woordvoerder sociale zaken van de KVP-fractie. Gebruikte het Eerste Kamerlidmaatschap echter vooral voor contacten met collegabestuurders van andere vakbonden. Behoorde tot de christenradikalen.
     
  • 19. 
    Voormalige typograaf die als vakbondsbestuurder negentien jaar deel uitmaakte van de ARP-Eerste Kamerfractie. Was voor en na de oorlog secretaris van het CNV en daarna enige jaren tweede voorzitter. Selfmade man die vele maatschappelijke functies vervulde. Sterk betrokken bij en kenner van het jeugdwerk. Op het eerste oog wat stug, maar meelevend en zeer serieus. Goed organisator. In de Senaat onder meer woordvoerder maatschappelijk werk en binnenlandse zaken.
     
  • 20. 
    Gezaghebbende progressieve ARP- en CDA-politicus. Was ambtenaar, secretaris van de rijksbemiddelaars en docent aan de CNV-kaderschool en werd later hoogleraar aan de VU. In 1956 zonder succes formateur tijdens de lange kabinetsformatie van dat jaar. Wist in 1960, het jaar waarin hij ook senator was geworden, echter snel een kabinetscrisis op te lossen. Liet zich in 1973 samen met Boersma overhalen minister te worden in het kabinet-Den Uyl. Had een goede band met de ex-gereformeerde Den Uyl. Als minister een relativerende, vaderlijke figuur. Speelde een belangrijke rol bij de onafhankelijkheid van Suriname en kwam met een plan om Nederland op te delen in 24 provincies. Was in 1981 nog eens als informateur betrokken bij een formatie en wist de weg te openen voor een kabinet van CDA, PvdA en D66. Tot op hoge leeftijd kritisch volger van de koers van het CDA.
     
  • 21. 
    Liberale naoorlogse voorman met een nuchtere, zakelijke inslag. Zoon van een Groningse herenboer. Begon als bankier en was later directeur van bierbrouwerij Heineken. Legde als organisator van de Stichting van de Arbeid tijdens de Tweede Wereldoorlog de basis voor de naoorlogse overlegeconomie. In 1946 medeoprichter van de Partij van de Vrijheid en in 1948 van de VVD. Werd in dat jaar als minister van Buitenlandse Zaken opgenomen in het kabinet-Drees I. Tijdens zijn ministerschap werd de NAVO opgericht en de aanzet gegeven voor Europese samenwerking. Hijzelf was vooral atlanticus en tegenstander van Europees federalisme. Kwam in 1951 in conflict met partijleider Oud over Nieuw-Guinea. Na zijn vertrek uit de politiek ambassadeur en daarna secretaris-generaal van de NAVO. Stond bekend als tamelijk ijdel.
     
  • 22. 
    Vooraanstaande PvdA-ideoloog die acht jaar de Wiardi Beckman Stichting, de 'denktank' van zijn partij, leidde, en korte tijd fractievoorzitter in de Eerste Kamer was. Was aanvankelijk journalist en daarna wetenschapper in Leiden. Na zijn periode bij de WBS hoogleraar en hoofddirecteur van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Was hoogleraar in Leiden en Maastricht. Leidde diverse adviescommissies en is publicist en columnist. Auctor intellectualis van begrippen als 'de Haagse kaasstolp' en 'het prefab-Kamerlid'.
     
  • 23. 
    VVD-politicus. Behoorde in 1982 met onder meer De Grave tot de jonge JOVD-talenten die toen toetraden tot de VVD-Tweede Kamerfractie. Werkte na een niet geheel voltooide rechtenstudie enige tijd in het bankwezen en was daarna fractiemedewerker. In de Tweede Kamer een geducht deelnemer aan debatten over sociale zaken, overheidsfinanciën en ambtenarensalarissen. Nam tijdens de kabinetten-Lubbers regelmatig afstand van het CDA en werd in het eerste kabinet-Kok staatssecretaris van Sociale Zaken. Privatiseerde de Ziektewet en bracht de omstreden Nabestaandenwet tot stand. Stapte na twee jaar op vanwege de CTSV-affaire. Was later kroonlid van de SER, consultant en ondernemer.
     
  • 24. 
    Vooraanstaande in Den Haag geboren politicus van CHU-huize. Begon zijn loopbaan bij een protestants-christelijke onderwijsorganisatie. Werd, na vier jaar de CDA-onderwijswoordvoerder in de Tweede Kamer te zijn geweest, staatssecretaris van voortgezet onderwijs. Minister van Onderwijs en Wetenschappen in de kabinetten-Lubbers. Had daar de lastige taak omvangrijke bezuinigingen door te voeren en kwam zwaar onder vuur te liggen van studenten en leerkrachten. Bracht de Wet op de studiefinanciering tot stand, waarvan de uitvoering aanvankelijk veel problemen kende. Werd na dit ministerschap 'beloond' met het voorzitterschap van de Tweede Kamer. Van 1996 tot 2008 burgemeester van Den Haag. Krachtige, pragmatische bestuurder en taai onderhandelaar, die uitstekend zijn stad wist te promoten. Was daarna zeven jaar staatsraad.
     
  • 25. 
    De vertrouwensregel houdt in dat een minister, staatssecretaris of het kabinet als geheel moet aftreden als zij niet langer het vertrouwen genieten van het parlement (lees: de Tweede Kamer). De vertrouwensregel zegt dus niet dat bewindspersonen per se moeten aftreden als ze een fout hebben gemaakt.
     
  • 26. 
    De Tweede Kamer heeft sinds de Grondwetsherziening van 1848 het recht van amendement, dat wil zeggen de mogelijkheid wijzigingen (verbeteringen) aan te brengen in een voorliggend wetsvoorstel. Ieder Kamerlid heeft het recht amendementen in te dienen. Een amendement kan worden ingediend zodra een wetsvoorstel in handen van een commissie is gesteld tot aan het moment dat het voorstel wordt aangenomen of verworpen.