Achtergrond: wordt woordvoerderschap vaker ontnomen?
DEN HAAG (PDC) - Het openlijk ontnemen van het fractiewoordvoerderschap, zoals VVD'er René Leegte overkwam bij het dossier gaswinning Groningen, is een zeldzaamheid.
Het gebeurt bij ernstige politieke conflicten of als een Kamerlid in opspraak is gekomen. In 1983 ontstond een conflict rond Jan-Nico Scholten en Stef Dijkman, die beiden steun hadden gegeven aan moties van de oppositie. Voor CDA-fractievoorzitter Bert de Vries was dat reden om hen hun woordvoerderschappen te ontnemen, De Vries stuurde daarmee aan op een breuk, die er korte tijd later ook kwam.
In 1987 raakte PvdA'er Henk Knol het woordvoerderschap Suriname kwijt, nadat hij beschuldigingen had geuit aan het adres van Nederlandse journalisten. Die aantijgingen kon hij niet hard maken. PvdA'er Frans Moor mocht enige tijd niet als woordvoerder optreden, toen hij zich als enige van zijn fractie in 1991 kritisch had uitgelaten over het Jeugdwerkgarantieplan. Moor zou later de Kamer verlaten en breken met de PvdA.
In 2003 leidde het opstappen door Ali Lazrak uit de parlementaire onderzoekscommissie integratiebeleid tot een conflict met fractievoorzitter Jan Marijnissen en daarna tot zijn vertrek uit de fractie.
Het in opspraak komen van PVV'er Eric Lucassen was in 2010 reden voor Geert Wilders om hem het woordvoerderschap stedelijke wijken te ontnemen. Diens fractiegenoot Jhim van Bemmel mocht zes weken het woord helemaal niet voeren, toen bleek dat hij eerder was veroordeeld voor valsheid in geschrifte.
In september 2009 werd Paul Tang (PvdA) bestraft voor het schenden van de embargoregeling voor Prinsjesdag. Hij mocht een maand niet het woord voeren over financiën. Linda Voortman (GL) werd in 2014 door haar fractie enige tijd 'geschorst' vanwege mogelijke betrokkenheid bij lekken over kandidaten voor de functie Nationale ombudsman.