Kwalijke versimpeling
De Europese Unie is best ingewikkeld. Bovendien heeft het Europees Parlement niet of nauwelijks een rol bij de formatie van de Europese Commissie (wat ook weer niet de Europese regering is) en houdt het zich bijvoorbeeld niet met inkomenspolitiek bezig. Het is dus lastig om kiezers te motiveren om te gaan stemmen. Helaas zagen we de afgelopen weken - afgezien van enkele heldere stukken in dagbladen - vooral veel pogingen om door versimpeling alsnog kiezers te lokken. Maar die versimpeling is misleidend en doet vooral afbreuk aan het democratische proces. Media en Haagse politici gingen daarbij ook erg gemakkelijk mee in het eurokritische 'frame' van 'voor of tegen Brussel'.
De EU is een statenbond van soevereine staten. Op terreinen waarbij dat wenselijk, nuttig en noodzakelijk is, hebben die staten in vrijheid bevoegdheden overgedragen aan 'Brussel'. Die overdracht kon en kan alleen geschieden met instemming van de nationale regeringen en nationale parlementen. Voor belangrijke beslissingen die in Europees verband worden genomen (zoals over het meerjarig financieel kader en harmonisering van sociale zekerheid), geldt een vetorecht van de lidstaten. Daarnaast hebben door het Verdrag van Lissabon nationale parlementen mogelijkheden gekregen om te pogen initiatieven van de Europese Commissie tegen te houden. Wat het 'machtige' Brussel ons oplegt, bepalen we in belangrijke mate zelf. Het zijn de nationale ministers die de beleidslijnen uitzetten. Het eigen nationale parlement kan hen daarvoor ter verantwoording roepen.
De Europese Unie is complex vanwege het zoeken van evenwicht(en); evenwicht tussen wat 'Brussel' moet doen en wat de lidstaten zelf kunnen regelen en evenwicht tussen de belangen van de afzonderlijke lidstaten. Het is vooral een knap bedacht stelsel, waarvoor ik nog nooit een beter alternatief heb gehoord.
In dat complexe stelsel speelt het Europees Parlement een eigen rol. Te gemakkelijk wordt daarbij voorbij gegaan aan het feit dat dit het enige rechtstreeks gekozen supranationale parlement ter wereld is. De EU is daarmee de meest democratische statenbond uit de geschiedenis. Het is echter weer een versimpeling als dat parlement wordt gelijkgesteld met nationale parlementen. Het Europees Parlement heeft deels andere bevoegdheden en sowieso een andere plaats in het staatsbestel dan nationale parlementen.
Europees Parlement en Raad van Ministers fungeren samen bij de Europese wetgeving als een soort 'tweekamerstelsel'. Het parlement vertegenwoordigt de Europese burgers, de Raad (de vergadering van ministers van de lidstaten) de individuele landen. Alleen gezamenlijk kunnen zij wetgeving tot stand brengen, waarbij zoals eerder gesteld lidstaten bovendien op sommige terreinen een vetorecht hebben. Om tot overeenstemming te komen tussen Parlement en Raad is vaak uitvoerig overleg nodig en kan uiteindelijk zelfs bemiddeling worden ingeschakeld.
Waar het bij de Europese verkiezingen om had moeten gaan, was de vraag: met welke politiek-ideologische visie moeten EP-leden straks oordelen over voorstellen van de Europese Commissie over milieu, onderwijs, migratie, werkgelegenheid etc. Moet meer belang worden gehecht aan duurzaamheid, moeten de regels voor bedrijven scherper of losser worden, hoe moet in EU-verband worden gezorgd voor een gelijk speelveld op arbeidsgebied, hoe kan worden gekomen tot een betere gezamenlijke aanpak van het migratievraagstuk? Belangrijke vragen, maar (blijkbaar) niet al te flitsend. Bovendien zien we - nationaal en Europees - dat de marges van de politiek kleiner zijn geworden. Maar is versimpeling dan de oplossing?
'Meer of minder Europa?': daar gaat het Europees Parlement niet over. 'Europa een superstaat?' (overigens ook niet meer dan een cliché): dat bepalen de lidstaten en niet Brussel. 'Meer of minder Europese regels?': daar gaan nationale regeringen en parlementen over. Die vragen moeten dus allereerst bij de nationale verkiezingen aan de orde komen. Maar bij die verkiezingen blijft Europa vrijwel altijd buiten beeld. Dat komt overigens vooral omdat het standpunt van de meeste partijen daarover per saldo veel minder verschilt dan wordt voorgesteld. Over wat Brussel wel of niet moet doen, bestaat feitelijk brede consensus, afgezien van SP en PVV.
Verkiezingscampagnes en media-uitingen die focussen op versimpelde tegenstellingen, dragen helaas vooral bij aan nog grotere verwarring over de EU. En daarmee zal het onbegrip bij veel burgers alleen maar toenemen. Zouden we dat over vijf jaar eens beter kunnen doen en ons kunnen richten op de echte inhoud?