Aftreden van minister Andriessen (1980)
Op 22 februari 1980 nam Frans Andriessen (CDA) ontslag als minister van Financiën. Hij vond dat het kabinet (Van Agt I) te weinig bezuinigde om zo het financieringstekort van zes procent terug te dringen. Andriessen verwachtte dat de VVD-ministers zijn streven naar verdere ombuigingen zouden steunen, maar ondanks een toezegging van VVD-fractieleider Koos Rietkerk, gebeurde dat niet.
Inhoudsopgave van deze pagina:
Op 30 juni 1978 verscheen de Nota hoofdlijnen van het financiële en sociaal-economische beleid voor de middellange termijn, kortweg Bestek'81 van het eerste kabinet-Van Agt. Door de oplopende werkloosheid, relatief hoge inflatie en een stijging van de overheidsuitgaven vond het kabinet dat forse maatregelen nodig waren. Door herstel van de economie en gezondmaking van de overheidsfinanciën moest de concurrentiekracht worden vergroot. Het aantal werklozen moest daardoor teruggedrongen worden van 200.000 naar 150.000 en de inflatie moest worden verminderd tot 2 a 3 procent.
Enerzijds ging het om ombuigingen in de orde van 10 miljard gulden op de rijksbegroting. Deels was dat bedoeld om het bedrijfsleven lastenverlichting te geven. De bezuinigingen op de begroting moesten in belangrijke mate (namelijk van 6,5 miljard) plaatsvinden in de sociale zekerheid, bij de volksgezondheid en door aanpassing van de arbeidsvoorwaarden in de overheidssector. Alleen inkomens boven de 50.000 gulden per jaar zouden iets inleveren. De midden- en lagere inkomens werden ontzien.
Op onderdelen was er kritiek op deze voorstellen, met name vanuit de CDA-fractie. In totaal vroeg de fractie om 22 aanpassingen. De CDA-fractie werd sinds november 1978 geleid door Ruud Lubbers. Hij wist als woordvoerder van zijn fractie in oktober 1978 al belangrijke aanpassingen van de Nota Bestek'81 te bewerkstelligen. Zo verdween een ziekenfondsbijdrage en een eigen risico van tien gulden bij ziekenhuisopname. In totaal ging circa tien procent van de bezuinigingen niet door.
De economische toestand en daarmee ook de situatie van de overheidsfinanciën verslechterde in 1979. Dat kwam onder meer door een tweede internationale oliecrisis (na de eerste van 1973) na het wegvallen van olie-import uit Iran. De prijs van olie steeg daardoor sterk. Nederland had overigens nog het geluk dat dit ook leidde tot hogere aardgasopbrengsten, maar dat was onvoldoende om het nadelige effect te compenseren.
Minister van Financiën Andriessen voorzag dat het overheidstekort sterk zou oplopen (van 5,5 naar 6,5 procent) en drong aan op maatregelen. In de zomer van 1979 vroeg hij om extra bezuinigingen, onder meer in de sfeer van de uitkeringen. Zo vond Andriessen dat de rijksbijdrage aan de sociale verzekeringswetten met 1 miljard gulden moest worden verlaagd. Ook moest er loonmatiging komen. Uiteindelijk stemde Andriessen echter, na overleg met Lubbers, in met uitstel van de extra bezuinigingen tot 1980.
Zijn belangrijkste tegenspeler in het kabinet was minister van Sociale Zaken Wil Albeda. Deze in Rotterdam wonende minister overlegde vrijwel iedere zondag met zijn stadsgenoot CDA-fractievoorzitter Ruud Lubbers. Andriessen had veel minder contact met de CDA-fractie. Lubbers moest rekening houden met een kritisch deel van zijn fractie (de zogenoemde 'loyalisten'), terwijl oud-vakbondsman Albeda veel belang hechtte aan een goede verstandhouding met de vakbeweging om zo de bereidheid tot loonmatiging open te houden.
Hij wees daarom een loonmaatregel af, waarbij de overheid gedurende twee jaar zou ingrijpen in de lonen in het bedrijfsleven. Andriessen was daar een voorstander van. Albeda wilde bovendien volstaan met een extra bezuiniging van twee miljard gulden. Andriessen vond dat er vier miljard gulden moest worden bezuinigd. In januari 1980 kwam het kabinet in de Stichting van de Arbeid met werkgevers en werknemers een loonpauze van twee maanden overeen. Albeda was hier tevreden over, maar Andriessen vond dat beter een loonmaatregel had kunnen worden aangekondigd.
Vanwege de verslechterde economische situatie sprak het kabinet daarna op 11 februari over aanvullende bezuinigingen. Het Centraal Planbureau was in december 1979 namelijk met verontrustende cijfers gekomen over de economie.
De tegenstelling tussen Albeda en Andriessen over het te bezuinigen bedrag was daarbij het grootste probleem. Het kabinet stuurde aan op tweeënhalf miljard extra bezuinigingen. Als tegemoetkoming aan Andriessen stelde premier Dries van Agt uiteindelijk voor drie miljard extra te bezuinigen. Voor Andriessen was dit evenwel onaanvaardbaar. Van VVD-fractieleider Koos Rietkerk had Andriessen te horen gekregen dat de VVD hem bij zijn wens tot extra bezuiniging zou steunen.
De VVD-ministers onder leiding van vicepremier Hans Wiegel (de politiek leider van de VVD) steunden Andriessen echter niet. Belangrijke overweging voor de VVD-politici was dat de val van het kabinet tot (ongewenste) terugkeer van de PvdA in de regering kon leiden. Voor de CDA-bewindslieden (en met name voor Van Agt) speelde mee dat een val van het kabinet mogelijk tot een verdeeld CDA zou leiden. Die partij moest formeel in oktober dat jaar tot stand komen door fusie van KVP, ARP en CHU en die fusie zou daarmee in gevaar komen.
Het kabinet achtte een breuk bovendien onwenselijk, omdat koningin Juliana haar aftreden bekend had gemaakt en gevreesd werd voor een verkiezingsstrijd rond de troonswisseling.
Op 18 februari besloot het kabinet het compromisvoorstel van Van Agt te aanvaarden. Andriessen kondigde daarop zijn ontslag aan. Ook staatssecretaris van Financiën, A. Nooteboom, diende zijn ontslag in. Een laatste poging om Andriessen 'binnen boord' te houden mislukte. Op voorstel van minister Fons van der Stee werd een brief aan de Stichting van de Arbeid gestuurd, waarin de noodzaak van loonmatiging werd onderstreept (eventueel via ingrijpen in de lonen). Toen die brief werd verstuurd, had Andriessen zijn ontslagbrief echter al verzonden. Dat gebeurde op 20 februari.
Op 21 februari legde premier Van Agt een verklaring af in de Tweede Kamer. Hij deelde mee dat het kabinet op 18 februari overeenstemming had bereikt over bijstelling van het financieel-economisch beleid voor 1980, maar dat minister Andriessen zich daarmee niet had kunnen verenigen. Daarna was er overleg geweest met de fractievoorzitters van CDA en VVD en was er een spoedvergadering van de ministerraad, waarin het besluit van 18 februari werd bevestigd.
Direct na de verklaring begon een Kamerdebat over het ontslag van Andriessen. Dat debat werd op 26 februari voortgezet. Politieke gevolgen bleven verder uit en het kabinet regeerde nog ruim anderhalf jaar.
Op 5 maart volgde minister van Landbouw en Visserij Van der Stee Andriessen op. Lubbers was voor de post niet beschikbaar, omdat een (nieuwe) wisseling van fractievoorzitter onwenselijk werd geacht. Van der Stee werd op Landbouw opgevolgd door CDA-Kamerlid Gerrit Braks. Op 16 april werd het CDA-Tweede Kamerlid Marius van Amelsvoort de nieuwe staatssecretaris van Financiën als opvolger van Nooteboom.
Na het aftreden van Andriessen groeide in de VVD de onvrede over het kabinetsbeleid. In augustus 1980 stelden fractievoorzitter Rietkerk, partijvoorzitter Korthals Altes en voorzitter van de Senaatsfractie Zoutendijk aan vicepremier Wiegel voor om te breken met het kabinet. Wiegel wees dat echter af.
Het kabinet zat daarna de gehele periode uit. Pas door het kabinet-Lubbers (vanaf november 1982) werd besloten tot forse ingrepen in de overheidsfinanciën.
Meer over